Begijnengracht, Begijnhofdries, Edmond Boonenstraat, Gravin Johannastraat, Hippoliet Lammensstraat, Jan Verspeyenstraat, Mathias Gesweinstraat, Provenierstersstraat, Sophie Van Akenstraat, Straatje van Oliveten, Zwartekatstraat
Locatie
Begijnengracht 20A, Begijnhofdries 1-42, Edmond Boonenstraat 1-6, 7, Gravin Johannastraat 1-2, 3-35, Hippoliet Lammensstraat 2-10, 10A-D, Jan Verspeyenstraat 1-3, Mathias Gesweinstraat 1A-D, Provenierstersstraat 1-12, 13-51, Sophie Van Akenstraat 1-14, 16-58, Straatje van Oliveten, Zwartekatstraat 2-8 (Gent)
De Begijnhofdries, het huidige beboomd pleintje met kerk (in het westen) omgeven door traditionele huizen (langs de noord- en zuidzijde) en een eind 19de-eeuwse huizenrij (in het oosten) vormde oorspronkelijk het centrum, de "dries" van het zogenaamde Sint-Elisabeth Begijnhof, ook Groot Begijnhof genaamd (in contrast met het Begijnhof Onze-Lieve-Vrouw ter Hoye of Klein Begijnhof in de Lange Violettestraat).
Beide begijnhoven, bestemd voor arme, godvruchtige vrouwen en verarmde edelvrouwen en middenstandsdochters, kenden eenzelfde ontstaan en parallelle geschiedenis tot midden 19de eeuw. Ze werden gesticht rond 1234 door gravin Johanna van Constantinopel die de regel en statuten opstelde en een kapelanij oprichtte (1236) in het gebied "het Broek", gelegen buiten de eerste stadsomwalling, palend aan het Prinsenhof en afhankelijk van de Sint-Martinuskerk van Ekkergem. Met de toestemming van de abt van Sint-Baafs werd in 1242 een kapel gebouwd. Het Klein Begijnhof op de Groene Hoye tussen de Hooi- en Vijfwindgatenpoort, kreeg volgens een oorkonde van 1262 een kapel met de gewone vrijheden van de overige kerken. De regel der Begijnhoven werd bevestigd in 1269 door gravin Margaretha en door Gwijde van Dampierre in 1298 die tevens het beheer toevertrouwde aan de minderbroeders. Wijzigingen door Lodewijk van Male (1353) en nieuwe bevestiging door Keizer Karel en Filips II in 1623.
Moeilijkheden in godsdienstige crisis van begin 14de eeuw met bedreiging van afschaffing van alle begijnhoven onder voorwendsel van ketterij, doch in Gent door de steun van graaf Robrecht van Bethune en Lodewijk de Crécy (1336) gevrijwaard.
Na de troebelen tijdens de beeldenstorm begon een periode van relatieve rust en bloei van eind 16de tot eind 18de eeuw. De Gentse begijnhoven vertonen het algemeen schema en grondplan van de meeste stadsbegijnhoven: een rechthoekige ommuurde en omwalde stad in de stad, toegankelijk langs een monumentale poort, met als centrum de kerk omgeven door een dries en in de nabijheid, de woning van de grootjuffer en de infirmerie voor oude begijntjes. Smalle geplaveide straten met conventen, waar verschillende begijnen samenwonen, en afzonderlijke begijnhuisjes, van de straat afgesloten door voortuintjes en een muur met portaal. De huizen en conventen hadden elk de naam van een schutsheilige.
Deze toestand vinden we heden nog terug in het Klein Begijnhof dankzij de hertog van Arenberg die in 1862 heel het begijnhof opkocht en de oorspronkelijke bestemming vrijwaarde. Het Groot Begijnhof echter werd ontmanteld als gevolg van de strijd tussen de liberale, antiklerikale administratie en het bestuur der Burgerlijke Godshuizen onder wiens toezicht de begijnhoven geplaatst waren tijdens het Franse bewind in 1796. Rond 1860 werden de blekerijen en hovingen over de grachten openbaar verkocht en de omheiningsgracht opgevuld. Nieuwe straten als de Rabotstraat, Jan Verspeyenstraat en de Van Wittenberghestraat werden getrokken (1864).
De bestaande straten van het begijnhof werden meestal verbreed door het slopen van de omheiningsmuurtjes en het inpalmen van de voortuinen. Aan de nieuwe en verbrede straten werden namen van 19de-eeuwse weldoeners van het begijnhof gegeven: Jan Verspeyen, Hippoliet Lammens, H. Van Wittenberghe, Mathias Geswein, Sophie van Acken. De Provenierstersstraat behield haar oorspronkelijk uitzicht. Verder maakten de huidige Gravin Johannastraat, de Broekstraat, het straatje van Oliveten en de G. Rodenbachstraat (vandaag Edmond Boonenstraat) deel uit van het voormalige begijnhof. In september 1874 verlieten de laatste begijnen het begijnhof om zich te vestigen in het nieuwe begijnhof van Sint-Amandsberg, door dezelfde hertog van Arenberg opgericht. De monumentale ingangspoort werd afgebroken in 1879 en in 1926 heropgericht als ingang van het Bijlokemuseum op de Godshuizenlaan. De bebouwing werd echter grotendeels behouden. De begijnhofkerk werd parochiekerk Sint-Elisabeth. In de Infirmerie en het huis van de Grootjuffer werd een stadsschool, het "Dr. Decroly Instituut" ondergebracht.
Talrijke van de 104 huizen en achttien bestaande conventen van voor de ontmanteling bleven bewaard in vrij oorspronkelijke staat, doch meestal zonder de voortuintjes en omheiningsmuur. Ze dateren voornamelijk uit de 17de eeuw en zijn opgetrokken in traditionele bak- en zandsteenstijl ter vervanging van de vroegere houten huizen. De overwegende typen zijn: diephuizen met trapgevel, twee bouwlagen en meestal drie of vier traveeën onder zadeldak (Vlaamse pannen). Oorspronkelijke kruiskozijnen met negblokken veelal vervangen door houten ramen en imitatieneggen. Verschillende huizen zijn gedateerd.
Voorts breedhuizen met eveneens twee bouwlagen met rechte kroonlijst of al dan niet getrapte dakkapellen. Vaak beschilderde baksteen met rechthoekige vensters in bepleisterde omlijsting. Recent werden talrijke panden grondig gerestaureerd. In de G. Rodenbachstraat, Hippoliet Lammensstraat en op de Begijnhofdries werden bij de verbredingswerken verschillende oude panden gesloopt en vervangen door eind 19de-eeuwse huizenrijen. De oorspronkelijke dries werd vervangen door een parkje met bomen en grasperk met Rodenbachmonument naar ontwerp van Georges Minne (1899). Het classicistisch kapelletje van 1793, aanvankelijk op de hoek van de dries bij de ingang van het begijnhof, werd verplaatst tegen het koor van de kerk (1883).
FREDERICQ P. 1902: Het Oud Groot Begijnhof der Brugsche Poort, Bulletin de la société d'histoire et d'archéologie, Gent X, 154-161.
MOULAERT B. 1850: Het Groot Begijnhof van Gent, s.l.
VANDENBUSSCHE C. 1970: Bijdrage tot de bouwgeschiedenis van het Sint-Elisabethbegijnhof te Gent, in: Kultureel Jaarboek Oost-Vlaanderen, 1969, Gent, 233-257.
VAN SEVEREN G. 1973: Gent, stad der begijnhoven, Het Sint-Elisabeth- of Oud Begijnhof. Het Klein Begijnhof O.-L.-Vrouw ter Hoye, Toerisme in Oost-Vlaanderen, Gent, 24-29.
WYFFELS A. 1970: De moeilijkheden rond de Gentse begijnhoven op het einde van de XVIIIde eeuw en in de XIXde eeuw, Oost-Vlaamse Zanten, Gent XLV, 164-175.
WYSEUR M. 1954: De Gentse begijnhoven, Gent.
Bron: BOGAERT C., LANCLUS K. & VERBEECK M. met medewerking van LINTERS A. 1979: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Gent, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 4nb Zuid-West, Brussel - Gent. Auteurs: Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke Datum: De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Aanvullende informatie
Bomen op het centrale plein
Het centrale plein is afgezoomd met lindes, beuken en paardenkastanjes. De dikste kastanje bevindt zich vlakbij de ingang van de kerk en heeft een stamomtrek van 349 cm. Ten noorden van de kerk staat een dubbele rij van 8 geschrankte lindes. De toegang tot het plein vanaf de Sophie Van Akenstraat is geflankeerd door twee lindes met een stamomtrek van circa 230 cm.
KINNAER A. & VERDURMEN I. 2021: Terreinbezoek bouwkundige gehelen Gent (Gent) (terreinbezoek op 12 maart 2021).