is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Parochiekerk Sint-Maarten en bijhorend klooster
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Parochiekerk Sint-Maarten
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Parochiekerk Sint-Maarten en bijhorend klooster
Deze vaststelling was geldig van tot
Volgens overleveringen, eerste Onze-Lieve-Vrouwe- of Sint-Andrieskapel op deze plaats, vanaf 1012 toegewijd aan Sint-Maarten, de patroonheilige van oude fiscus-bedehuizen (zie stadsinleiding); vervangende kerk vanaf 1088 door toedoen van Robrecht II met eraan gekoppelde huisvesting voor bedienende priesters. In 1102, oprichting van een proosdij van reguliere kanunniken volgens de regel van Sint-Augustinus, afhankelijk van het bisdom van Terwaan, met schenking van de romaanse Sint-Maartenskerk, de Sint-Pieterskerk en andere goederen. Snelle ontwikkeling van de nieuwe proosdij dank zij giften uit de kerkelijke en burgerlijke wereld, resulterend in de bouw van een nieuwe kerk vanaf begin 13de eeuw.
Bouwcampagnes van oost naar west. Vroeggotisch koor aangezet in 1221 en voltooid circa 1251 nadat het gelukkigerwijze bespaard bleef tijdens de grote stadsbrand van 1241 die onder meer de oude kerk vernielde. Inwijding in 1280 door Henricus, bisschop van Terwaan. Vermoedelijk vanaf 1254, opbouw van het transept; noordeljke arm nog voltooid in de 13de eeuw, zuidelijke arm met westelijke zijbeuk klaar in de loop van de eerste helft van de 14de eeuw. In de loop van de 14de eeuw aansluitende oprichting van het driebeukige schip. Uitspringende westtoren aangezet in 1377; instorting in 1433; 1434-1470 herstel en verdere opbouw onder leiding van de Mechelse bouwmeester M. Uytenhove die hiermee elementen uit de Brabantse gotiek zou hebben ingevoerd; uitvoering gestopt ter hoogte van de klokkenkamer en kleine stompe spits.
Plattegrond en typering. Voorgeplaatste westtoren met polygonale traptorens in noordwestelijke en zuidwestelijke oksels; driebeukig schip van zes traveeën; aan zuidzijde, voor 1564 aangebouwde Sint-Niklaas- en Sint-Annakapel, respectievelijk tegen de derde en vierde travee; vanaf 1623, vervangende Dekenkapel van vier traveeën tegen de eerste drie westelijke traveeën en met een uitspringende travee aan westzijde. Transept met ongelijke armen: twee traveeën aan noordzijde en drie met bijkomende westelijke zijbeuk aan zuidzijde; uitgebouwd zuidelijke portaal met ingewerkte traptorentjes. Uitgebreide koorpartij met vijf rechte traveeën uitlopende op een quasi halfronde hoofdkoorapsis; aanleunende twee zijtraveeën telkens beëindigd door twee kwartronde apsidiolen en een zuidelijke kapel. Traptorentje in oksel van hoofdkoor en noordelijk apsidiool met toegang tot loopgang en triforia. Specifieke aanleg met veellobbig uitzicht en voor onze streken vrij uniek - op het andere, eenvoudigere voorbeeld van Lissewege na - doch rechtstreeks verwijzend naar de abdijkerk van Saint Yved te Braisne, nabij het Franse Soissons; voorts Noordfranse verwantschap merkbaar in gebruikte materialen als parement van Atrechtse zandsteen en ornamentering onder meer de gesculpteerde waterlijsten. Franse invloed uit Champagne via Doornik en zijn kathedraal ingevoerd en verwerkt in de verder verspreide Scheldegotiek; in de koorgevels, ter hoogte van de verdiepte lancetvensters, kenschetsende buitenloopgang op zuiltjes van Doornikse steen ingewerkt tussen de snel opeenvolgende steunberen met op pinakel uitlopende kop. Vanaf transept, overgang naar intensief gebruik van gele baksteen in combinatie met verschillende natuursteensoorten voor onder meer sokkel, lijsten en maaswerk en meer streekeigen gotische vormen. Typerende opstand met bogenrij op zuilen, triforium en bovenlicht, aangehouden in alle partijen doch met aan de bouwperiode eigen vormen en materialen, detaillering en profielen.
Bijgebouwen. Aan noordzijde, kloostercomplex uit de 15de eeuw van de in 1559, naar aanleiding van de oprichting van het bisdom Ieper afgeschafte proosdij. Tegen de noordelijke transeptarm, kapittelzaal met dormitorium, later zogenaamd "Grote sacristie"; links aansluitend en parallel aan de kerk, zogenaamd "Janseniuskwartier", naar de beroemde opdrachtgever en bisschop van Ieper die de opkomst van het Jansenisme teweegbracht; nieuwe noordgevel naar ontwerp van de bekende barokarchitect J. Franquart; tussen Janseniuskwartier en hoofdingang van Sint-Maartenskerk, derde vleugel met galerij ter afsluiting. Ook aan de westzijde -"scipleet"-, poortconstructie van circa 150O, circa 1780 vervangen door de classicistische "Kloosterpoort" naar ontwerp van architect J.B. Goossens (Gent), na de Eerste Wereldoorlog gereconstrueerd (zie Vandenpeereboomplein). In de 19de eeuw nog resterende drie vleugels rondom kruisgang.
Verdere evolutie. Oprichting van de "Kleine sacristie" of Schatkamer aan de zuidzijde van de kerk in 1731.
Beschadigingen ten tijde van de Franse Revolutie, onder meer ramen en bedaking; complex verbeurd verklaard in 1797; twee jaar later aangekocht door een Brugs burger met de bedoeling munt te slaan uit afbraak en verkoop van bouwmaterialen. In 1800 afgekocht door Iepers kerkmeester, gevolgd door de heropening van het bedehuis, herleid tot dekenij vanaf 1801 en eerst afhankelijk van het bisdom Gent, later - 1834 - van het bisdom Brugge. Het herstel van de eredienst vergde reparatiewerken, voornamelijk van het interieur, bekostigd door geleidelijke verkoop van inboedel: 1803 de gotische preekstoel, 1804 het doksaal; in 1805 konden hiermee binnenin alle muren worden gewit. Functieverschuivingen voor de aanhorigheden, onder meer "Janseniuskwartier" gebruikt als magazijn voor de genietroepen.
19de-eeuwse restauraties. Als elders, kleine herstellingen en onderhoudswerken onder het Hollands Bewind: bedaking, materiaalvervanging - Ecausinnesteen - voor de noordelijke luchtbogen, kerkhofmuur... Nieuwe binnenversiering in 1833 met witten der muren en opschilderen van onderdelen als binnen- en buitenportalen (lichtgeel), buitendeuren (donkergroen) en zwart en wit marmeren van lambriseringen in de noordelijke zijbeuk. Vanaf 1834: problemen in verband met zich opdringende algemene restauratie en contacten met stad en Rijk in verband met financiële tussenkomst.
Gevel zuidportaal. Na bezoek van Koninklijke Commissie voor Monumenten en beloofde stadssteun, aanzet in 1842 van herstel "in oorspronkelijke staat" onder leiding van architect J. Lernould en stadsbouwmeester L. Degels; protest en uitstel der geplande werken. Raadpleging van architect J. Dumont, gelast met restauratie van Lakenhal-Belfort; oprichting van een toezichtcommissie voor globale restauratiewerken onder impuls van A. Vandenpeereboom. Opdracht aan J. Dumont, in 1845; zijn eveneens voor de Lakenhal ingeschakelde opvolgers L. Schoonejans en J.J. Van Ysendijck zullen ook hier het werk voortzetten met gelijklopende afwerking van exterieur en interieur.
Eerste fase (1845-1859). Voornamelijk geaxeerd op buitenrestauratie zuidportaal, met traag verloop van het werk en typerende aanpak: de "oorspronkelijke" toestand wordt haast volledig weggebroken en vervangen door een volledig symmetrische gevelopbouw naar het wellicht door de Engelse perpendicular style beïnvloede ontwerp van J. Dumont zelf; materiaalvervanging en uniforme toepassing van Avesnesteen; beelden en sculpturen van P. Puyenbroeck (ook zie Hal). Ook aanpak van de zuidelijke transeptarm (tot 1855) en hoofdkoor met onder meer toevoeging van decoratieve borstweringen (tot 1858). Regelmatige raadplegingen, bezoeken en goedkeuringen van de Koninklijke Commissie voor Monumenten
Tweede fase (vanaf 1859-1864). Voltooiing van koor - parementvernieuwing- en dakruiter op kruising; nadien voornamelijk interieur van de koorpartij. Herstel van gewelven in koorapsis ter vervanging van de pseudo-overwelving van hout en doek, mogelijk een reparatie van 1640; voorts verwijderen van pleisterlagen: zichtbare, onderscheiden "natuurlijke materialen" en bestelling van 10 beelden voor koornissen bij P. Puyenbroek.
Derde fase (vanaf 1865). Voortzetting met transept (1865-1866) met onder meer wegnemen van "Dumont"-borstweringen en vervangen door nieuwe naar ontwerp van Van Ysendyck (1867). Behandeling van de middenbeuk vanaf 1867 met zelfde corrigerende en uniformerende neigingen onder meer wat materiaalgebruik betreft: onder meer baksteenmetselwerk van westelijke zijbeukmuren vervangen door natuurstenen bekleding (1867-1868). Wegnemen van geschilderde lambriseringen en inbrengen van decoratieve arcaturen op zuiltjes na voorleggen van verschillende tekeningen aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten.
Ook aanpak van de Dekenkapel voornamelijk gemarkeerd door herstel van groot, in 1795 gedicht spitsboogvenster; glasramen door H. Dobbelaere (zie onder meer Schepenkamer); voorts interieuraanpassing met doorgevoerd gebruik van natuursteen. Circa 1873 beëindiging van systematische restauratie van exterieur en interieur op deel van Dekenkapel en westportaal na (1890-1893); hele proces in zekere mate beantwoordend aan eenheid-van-stijlprinciepen met nodige interpretaties, aanvullingen en tussentijdse correcties en met de alom verspreide materiaalvervanging. Problemen in dit verband vanaf 1882: de ruim ingevoegde Avesnessteen bleek hoegenaamd niet duurzaam genoeg (zie Lakenhal); hogels en pinakels worden weggehakt met toestemming van Koninklijke Commissie voor Monumenten: Het zuidelijk "Dumont"-portaal wordt vereenvoudigd.
Begin 20ste-eeuwse restauratie. Systematische restauratie van het exterieur vanaf 1907 onder leiding van architect J. Coomans met bijkomend idee de toren van een hoge stenen spits te voorzien. Opmetingen en uitvoeringsplans, ook voor de kloostergebouwen; kapittelzaal naar verluidt met één noordelijke travee verruimd en nieuwe noordgevel "in de stijl". Het zuidportaal wordt in zijn "oorspronkelijke" toestand hersteld en ook hier verdwijnt het spoor van Dumont's tussenkomst. Vernieling van de kerk op 22 november 1914. "Officiële" dossiers voor opruimingswerken en stabilisatie van het puin vanaf 1 mei 1920 onder leiding van architectenteam Mortier, Brunfaut, Coomans en Van Ysendijck.
Wederopbouw. Problematiek van archeologische reconstructie minder scherp gesteld als voor Belfort-Lakenhal; wel zekere tegenstand van de bevolking: moeilijke positie van burgemeester R. Colaert na doordrukken van het project zonder raadpleging van de gemeenteraad. Aanstelling van architect J. Coomans voor het wederopbouwwerk op basis van vooroorlogse opmetingen en restauratieplans. Eerstesteenlegging op II november 1922: gedenksteen met bisschopswapen en chronogram CoMbUsta DeLeta sUreXI ECCLesIa. Vrij snel vorderende opbouw onder meer te volgen aan hand van bewaarde briefwisseling, dossiers, ontwerpen en uitvoeringsplans, 1920-1931; einde 1925, aanvaard voorstel vroegere eikenhouten bekapping te vervangen door structuur van gewapend beton (brandgevaar!); 1927, afwerking van de bedaking; 1928, akkoord voor het door J. Coomans opnieuw uitgewerkte voorstel in verband met aan te brengen torenspits; plans vanaf 1924 met aanduiding van te gebruiken materialen als gewapend beton, kunstbaksteen en natuursteensoorten Petit Granit, Euvillesteen en Gobertange; plans voor detaillering en traceerwerk onder meer nog van 1929. Geleidelijke afwerking van interieur en mobilair onder leiding van zelfde architect; blijkbaar plans vanaf 1923; beelden in apsis en koor, door A. De Beule (Gent); ander beeldhouw- en profielwerk door huis O. Sinia (Gent); inbrengen van volledige electriciteitsuitrusting, 1930. Groot inwijdingsfeest op Palmzondag 1930.
De afgewerkte, gloednieuwe Sint-Maartenskerk prijkte toen nog als het ware op de Grote Markt vermits het werk aan het Belfort pas in 1928 werd ingezet. In zijn geheel genomen herstelt de wederopbouw de vooroorlogse toestand met ingebouwde, soms gecorrigeerde restauraties (zie zuidportaal), aanvullingen zoals de torenspits en het achterwege laten van de Dekenkapel aan de zuidzijde. Het materiaalgebruik lijkt nagenoeg even gedifferentieerd als voorheen en nog in zekere mate gekoppeld aan de bouwperiodes ondanks uniformerende en esthetiserende neigingen. Ruime toepassing van architectonische ornamenten en beeldhouwwerk, voornamelijk door O. Sinia en A. De Beule, in nauwe samenwerking met leidende architect.
Exterieur. Vierkante westtoren van vier geledingen onder naoorlogse stenen spits. Zware, op elkaar gestelde hoeksteunberen, ten westen met ingewerkt portaal, ten noordwesten en zuidwesten met in de oksels aangebrachte traptorentjes. Onderbouw van natuursteen, vanaf de tweede gele ding overgaand in baksteenmetselwerk in combinatie met natuursteen onder meer voor hoekblokken en architectonische versiering als onder meer tracering in de telkens per drie gekoppelde blinde spitsboognissen en dito galmgaten; eveneens natuursteen voor de overhoekse, van hogels voorziene pinakels, de belijnende waterlijsten en de bekronende balustrade met hoekpinakels. Deels opengewerkte en met hogels verrijkte polygonale stenen spits naar Brabants model (onder meer Sint-Gertrudiskerk, Leuven) als naoorlogse benadrukking van de in feite getransponeerde Brabantse invloed.
Diep geprofileerd spitsboogportaal met ingeschreven Y-tweelicht met Goede Herderbeeld boven de gekoppelde korfboogdeuren. Middenbeuk onder zadeldak (leien) en zijbeuken onder lessenaarsdak (leien) telkens afgelijnd met uitgewerkte stenen balustrade, en per travee gemarkeerd door stuttende, versierde luchtbogen, aansluitend bij de versneden steunberen van de zijbeukgevels. Spitsbogige bovenlichten en zijbeukvensters met nagenoeg geüniformeerde tracering voor de vijf- en vierlichten. Kruising gemarkeerd door houten dakruiter onder leien spits; balustrade en open lantaarn verrijkt met architectonische versiering en beelden. Transeptarmen onder aansluitende, zadeldaken (leien) met de nodige luchtbogen, uitlopend in pinakels die als postament fungeren in de uitgewerkte, door iconisch rondboogfries opgevangen balustrade.
Geaccentueerde zuidelijke transeptgevel naar "oorspronkelijke", door J. Coomans voor de Eerste Wereldoorlog herstelde toestand. Stenen onderbouw en voorts baksteen voor de twee belijnde geledingen en geveltop, geflankeerd door polygonale traptorentjes met versierde stenen spits. Ingewerkt portaal met beeldnissen en gebeeldhouwd timpaan; zware stenen makelaar met sokkel en Mariabeeld als "deelpijler" voor de gekoppelde schouderboogdeuren. Archivolt, kruisbloem en blind traceerwerk in de bakstenen bovenpartij. Uitgewerkt roosvenster in de tweede geleding en klimmende spitsboognissen in de top, middenin voorzien van twee venstertjes. Aansluitend kleiner portaal van de westelijke zijbeuk naar vereenvoudigd patroon. Overvloedige, gedetailleerde architectonische versiering in verband te brengen met Coomans' neigingen tot corrigerende interpretatie en aanvulling. Uitgebreide koorpartij van natuursteen met specifieke en vrij massale, monumentale vormgeving van de vroeggotiek contrasterend met de andere meer gedecoreerde partijen.
Interieur. Wederopbouw getuigend voor Coomans' eenheid-van-stijl-principen: onder meer ruime toepassing van natuursteen voor structurele onderdelen en parement, uniformeren van kapitelen in middenbeuk, onnauwkeurige reconstructie van blinde nissen, voornamelijk in de zuidelijke transeptarm, en eerder willekeurige houding ten opzichte van de 19de-eeuwse restauraties. Hoge vierzijdige ruimte onder de toren, met oplopend baksteenmetselwerk belijnd door blind traceerwerk in het verlengde van de stenen ribben van het bakstenen kruisribgewelf met mangat. Spitsboog naar het oosten in de westelijke wand met zandstenen bekleding (zie 19de-eeuwse restauratie) en drielicht aan zuid- en westzijde. Schip met basilicale opstand: zes traveeën geritmeerd door stenen scheibogen op zuilen van Doornikse steen voorzien van een achtzijdige sokkel en uniform bladwerk- knoppenkapiteel. Triforium tussen loofwerkfries: per travee, zesledige spitsboogarcatur en drielobben in de zwikken. Aansluitende bovenlichten. Vierdelige kruisribgewelven van gele baksteen op geprofileerde ribben, opgevangen door schalken met knoppenkapiteel; alternerend lopen deze door tot op de zuilendekplaat of lopen ze uit in een baldakijn voor de - boven de dekplaat - door consoles gedragen Heiligenbeelden. In de zuidelijke zijbeuk worden de zandstenen ribben opgevangen door drieledige colonnetten met mogelijk deels behouden sokkel; blinde rondboogarcaturen tegen de zuidwand (zie 19de-eeuwse restauratie). In de noordelijke zijbeuk, ritmerende halfzuilen van Doornikse steen en voorts eerder spitsbogige arcaturen ingeschreven in de ertussen gelegen spaarvelden. Kruising gemarkeerd door bundelpijlers met knoppenkapiteel van Doornikse steen, onder geprofileerde muurbogen en kruisribgewelf. Transeptarmen voorzien van doorgangen naar de zijkoren: scheibogen, zuilen en halfzuilen van Doornikse steen met bloemknoppenkapiteel. In de noordelijke transeptarm, drie geledingen met rondboogarcatuur in de onderbouw; hoog ingebracht, afgelijnd triforium van telkens vier boogjes aansluitend bij het maaswerk van het in de bovenmuur aangebracht vierlicht. Rijker uitgewerkte zuidelijke transeptarm met westelijke zijbeuk; scheibogen van zandsteen en pijlers van Doornikse steen met variante op koolbladkapiteel; aansluitende schalken op iconische consoles; triforium uitgewerkt als aaneenschakeling van tweelichten met drielob tussen bladwerkfriezen; vijfdelige bovenlichten over de hele travee-breedte. Ruim opgevatte koorpartij met zijkapellen en vijfzijdige apsidiolen, laatstgenoemde onder dito overwelving. Zuilen, halfzuilen en bundelpijlers van Doornikse steen aan koor- en buitenwandzijde met enige varianten in materiaalgebruik en vorm van kapitelen aan zuidzijde. Hoofdkoor van drie + twee uitspringende traveeën en apsis. Eerste drie koortraveeën met drieledige opstand, nagenoeg zie schip, doch met zandstenen zuilen en telkens in de zwikken geplaatste heiligenbeelden onder zwaarder baldakijn; ook afwijkende vormgeving voor het triforium met aaneenschakeling van rondboogjes alternerend op gewone deel- en samengestelde zuiltjes. Aansluitende drieledige lancetten. In de twee oostelijke traveeën en apsis, vierledige opstand: blinde schouderboogarcade in onderste geleding, tweedelige lancetvensters - blind in de eerste travee -, doorgetrokken triforium en lancetvormige bovenlichten. Vierdelige kruisribgewelven in rechte travee, opgevangen door ter hoogte van triforium geringde schalken met knoppenkapiteel; straalgewelf boven de heldere apsis: doorgetrokken ribben ter hoogte van het triforium onderbroken door brede baldakijnen boven de ingevoegde heiligenbeelden.
Mobilair. Aantal kunstwerken volledig of ten dele gered voornamelijk door het optreden in 1914-1915 van deken C. Delaere (1860-1915), zie zijn grafmonument tegen de westmuur, samengesteld uit resten van een 17de-eeuws werk van A. Quellin II. Kunstschatten of fragmenten ervan werden nadien opnieuw in de kerk ondergebracht; fragmenten werden als dusdanig opgesteld of opgenomen in nieuwe samenstellingen als afsluitingen en zo meer zie onder meer Doopkapel; hun vormen en kleuren uit diverse tijdstippen doorbreken enigszins de strakheid van de archeologische reconstructie (zie voorhanden lijsten in Ieperse gidsen en vermeld Repertorium). In de met glas afgescheiden twee koortraveeën en apsis, groepering van een aantal preciosa als onder meer groot schilderij (1657) door J. Lybaert met "Beleg van Ieper", albasten Carolus Borromeusbeeldje (17de eeuw) en vergulde plaat met "Bruiloft van Cana"; voorts grafmonumenten van de Ieperse Bisschoppen (16de- 17de eeuw) en middenin de tweede koortravee vloersteentje met kruisje en jaartal 1.6.3.8. wijzend op de begraafplaats en sterfjaar van C. Jansenius, Ieper's beroemdste bisschop 1636-1638. Ook vermeldenswaard zwartmarmeren grafmonument van L. de Laye, weduwe van W. Hugonet, Burggraaf van Ieper en Boergondisch Kanselier (+ 1552). Versierende heiligenbeelden in schip en koor ook hier uitgevoerd door A. De Beule en O. Sinia.
Meubilair voornamelijk naar ontwerp van van J. Coomans in samenwerking met de vermelde beeldhouwers en grotendeels in een eclectische romaans-gotische stijl, soms gestileerd naar toenmalige byzantiniserende wijze. Bepalende hoofdaltaarafsluiting met neogotische inslag en centraal bronzen Heilig Hartbeeld, geschonken door de Ieperse bevolking, 6 maart 1935 (zie opschrift); neogotisch altaar in de zuidoostkapel gewijd aan Onze-Lieve-Vrouw Van Thuyne: gepolychromeerd "wonderbeeld" (17de eeuw) tussen voorstelling van het "Beleg van Ieper (1383)" en de "Eerste dankprocessie, 8 augustus 1383", de inzet van de eeuwenlange "Thuyndag-viering". Voorts marmeren preekstoel met bronzen taferelen en biechtstoelen van dezelfde, met hout gecombineerde materialen. Monumentaal stenen doksaal in noordelijk transept met David en Ceciliabeelden en even monumentaal orgel door J. Anneessens (Menen), als nieuw, door de wederopbouw ingebracht element. Eerste reeks glasramen uit de wederopbouwperiode, circa 1930 en volgende, onder meer in koor en transept, vaak voorzien van wapens van Ieperse schenkers; tweede reeks van circa 1960 onder meer door L. Colpaert (westgevel), gedateerd 1959 en door M. Martens (noordelijk zijaltaar), gedateerd 1961. Gedenktekens, onder meer in verband met het bouwen van de "Hollandse vesten" onder Willem I; in verband met de Eerste Wereldoorlog: herinnering aan Albert I en aan schenking door het Britse leger van roosvenster in zuidgevel, 1935.
Kloostergebouwen. Blijkbaar geplande wederopbouw van kloostervleugel en -hof zie plans van J. Coomans; onvolledige uitvoering wellicht in verband te brengen met de dood van J. Coomans in 1937 en het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Hieruit voortvloeiende genuanceerde toestand met herstel van de noordoostvleugel met onder meer sacristie; gele baksteenbouw verlevendigd met natuursteen voor waterlijsten en spitsboogvenstertracering, evenals voor het blinde maaswerk ter versiering van de gekanteelde bovenmuren en uitkragende hoektorentjes met spits. Algemeen gezien aanknopend bij detaillering van de Halvleugels en de hierdoor geïnspireerde vooroorlogse toevoeging met noordtravee en -gevel van J. Coomans. Slechts deels herstelde en vervolledigde resten van het kloosterhof met -gang onder lessenaarsdak en puin van het zogenaamde Janseniuskwartier, heden gebruikt als lapidarium met opstelling van resterende beelden en fragmenten die hier ten minste permanent van de vernieling getuigen; wellicht weinig oorspronkelijke elementen in de open bekapping doch open venstertracering naar vooroorlogse toestand met onder meer typerend laatgotisch visblaasmotief (na 1400).
Bron: DELEPIERE A.-M., HUYS M. & LION M. 1987: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie West-Vlaanderen, Arrondissement Ieper, Kanton Ieper, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 11n1, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Delepiere, Anne Marie; Lion, Mimi; Huys, Martine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
In de kerk herinneren verschillende items aan de Eerste Wereldoorlog.
Roosvenster in de zuidelijke vleugel, in 1935 door Miss Geddes vervaardigd en samen met een houten memento ter ere van koning Albert I onthuld in 1938 door koning Leopold III. Het roosvenster wordt 'Te Deum' genoemd en is een geschenk van de Britse troepen aan koning Albert I.
Spitsboogvormig glasraam "Vrede door verzoening" in de zuidelijke vleugel. Dit glasraam, ontworpen door Arno Brys en vervaardigd door Amphora & Cloetens, is geschonken door een Ieperse familie.
Tegen de linkerzijmuur, onder het orgel, een geprofileerde marmeren plint met een beschilderde gipsen gedenkplaat, ter herinnering aan de één miljoen doden van het Britse Rijk, die tijdens de Eerste Wereldoorlog gevallen waren, waarvan een groot deel in België.
Tegen de rechterzijbeuk, een rechthoekige beschilderde reliëfplaat, staande op een rechthoekige geprofileerde plint en gevat in een gepolijste marmeren omlijsting, ter herinnering aan de Franse doden, gevallen op Belgisch grondgebied.
Nabij de ingang bevindt zich een aediculum voor Kannunik C. Delaere, die zich tijdens de oorlog inzette voor brandbestrijding, ziekenverzorging en het redden van kunstwerken en na de oorlog meehielp met de coördinatie van de wederopbouw van scholen en kerken. Aediculum in wit, beige en zwart marmer uitgevoerd, een tekstplaat bevattende, geflankeerd door twee Ionische zuilen, steunend op twee waterspuwers en bovenaan met figuratief uitgewerkte voluten.
Is deel van
Vandenpeereboomplein
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Parochiekerk Sint-Maarten en bijhorend klooster [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/30539 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.