De naam wordt voor het eerst vermeld in 1117 als Hallu, in 1223 als Hale. Pas op 21 juni 1280 treffen we de huidige vorm Houthalen aan. Latere vormen zijn: Holthalem (1290), Halle (circa 1300), Outhaelen (1323), Houlthalle (1367), Hotehalen (1379) en Ouwehalle (circa 1410). J. Molemans (1982) veronderstelt dat de naam te maken heeft met halahdra (jeneverbessenstruik) en lo (bos). Andere bronnen leggen de gemeentenaam uit als Halen (hal = harde, droge grond) bij het bos.
De gemeente ligt op het Kempisch laagplateau. De Roosterbeek vormt de zuidgrens met Zonhoven. De Laam- of Molenbeek loopt ten zuiden van de wijk Meulenberg. Laatstgenoemde naam verwijst naar de aan deze waterloop gelegen "Genaderse watermolen" (‘t Genaderen zonder nummer).
In het gehucht Lillo komt de Mangelbeek voor, die deels de grens tussen het ten noorden gelegen Helchteren en Houthalen volgt. De Winterbeek tenslotte loopt ten westen van de dorpskern.
Tot aan het eind van de Eerste Wereldoorlog bestond Houthalen bijna exclusief uit heide en bossen. De bebossing vond vooral in de loop van de tweede helft van de 19de eeuw plaats. Ten zuidoosten van het dorpscentrum bevindt zich het grote natuurreservaat Tenhaagdoornheide. Bij dit bosrijke natuurgebied sluiten de eveneens bosrijke domeinen van Hengelhoef en Kelchterhoef aan. Het aan de grens met Meeuwen-Gruitrode en Genk gelegen Luciebos werd door generaal Thorn in 1874 aangelegd. Op het ten noordoosten gelegen militair domein treft men de "Donderslagse Heide" aan. Ten noorden van de nederzettingen Ten Hout en Kwalaak is nog de Begijnenheide te situeren.
De oudste vermeldingen van de gehuchtsnaam Laak zijn: Lacu (1230), Lake (circa 1260), Loncke (1367) en Laeke (1400). Het middelnederlandse Lake betekent moeras, beek gevoed met staande waters, en vandaar ook beek dienend tot grensscheiding. De nederzetting Laak is genoemd naar de ligging bij de Lakerloop, een ontwateringsloop op de grens met Helchteren. Lillo (grondvorm Linde-lo), voor het eerst in 1434 vermeld, duidt op een lindenbos. Tenhout (hout = bos), vooreerst vermeld in 1441, lag vroeger geïsoleerd in de heide, was voorheen wellicht een met loofbos begroeid terrein en bestond uit meerdere subentiteiten als Tenhaagdoorn (= doornhaag), in 1436 vooreerst vermeld, en Kwalaak. In de naam van dit laatste gehucht, een nederzetting op hoge en lichte zandbodems (70-80 meter), waarvan de oudste vermelding Qualic tot 1441 teruggaat, werd qua toegevoegd ter onderscheiding van Laak, waarbij qua de betekenis heeft van slecht - de gronden tegen Tenhaagdoorn waren inderdaad van inferieure kwaliteit - of van klein - Kwalaak telde slechts half zoveel inwoners als Laak. De nederzetting is genoemd naar de ligging bij een hooiland-, heide- en moerasgebied, thans bekend als Kwalakerbok, waardoor de Laam- of Molenbeek loopt.
Andere Houthalense nederzettingen waren Tenrijt (rijt = waterloop) aan de huidige Groenstraatbeek, in 1439 voor het eerst vermeld, Hoevereinde op het einde van landerijen in Zolder bekend als hoeve(n), in 1674 al vermeld, en de Bennevoort (voort = waterovergang, benne = vlechtwerk van twijghout), vooreerst in 1438 vermeld. De voort of waterovergang waarnaar deze nederzetting genoemd is, igt op de plaats waar de Voortweg de Laambeek kruist. Op de Ferrariskaart (1771-77) komt nog een supplementaire gehuchtsnaam voor: Groenstraet, gelegen ten oosten van het dorpscentrum. In de Atlas van de Buurtwegen (1845) duikt nog een laatste nederzettingsnaam op, Breelaer, ten zuidoosten van de dorpskern gelegen. Al deze gehuchten en nederzettingen zijn thans nog moeilijk als afzonderlijke entiteiten te herkennen.
In Houthalen werd maar in beperkte mate archeologisch materiaal aangetroffen. In het gehucht Tenhaagdoorn werden bijlen gevonden, die uit het neoliticum dateren. Vuurstenen pijlpunten en ander lithisch materiaal werd in een mesolithische vindplaats verzameld. De voorromeinse urnen, in 1885 aangetroffen op de plaats "De Pompen", gelegen tussen Houthalen en Zonhoven, werden ter plaatse vernield door werklui. In 1904 ontdekte men in Luciebos een voorwerp uit durietsteen. Het werd aan het Musée Curtius in Luik geschonken, waar het gecatalogeerd werd als le casse tête de Zwartberg. In 1960 werd een voorromeins urnenveld deels vernield bij de aanleg van een moestuin. Ook werden er sporen aangetroffen onder kleine heuveltjes in het gehucht Lillo. Op de Winterslagse Heide, nu bekend als Tenhaagdoornheide, werd uit de Merovingische tijd een gouden hanger in de vorm van een halve maan gevonden, versierd met ingelegde edelstenen. Het Musée Curtius in Luik bewaart thans deze Merovingische fibula of lunula. De antieke weg Trier-Nijmegen over Ombret en Hasselt loopt door de gemeente, alsook die van Tongeren - Vliermaal naar het noorden.
Oorspronkelijk behoorde Houthalen tot het domein van de graven van Loon. Alleszins maakte het dorp sedert de 13de eeuw deel uit van het persoonlijk domein van de graaf. In het begin van de 14de eeuw kwam het onder meer onder de vorm van bruidschat in handen van de familie van Heinsberg en vormde het samen met Zolder, Stokrooi, Zonhoven en Heusden-Houweiken het land van Vogelzang. De heerlijkheid was achtereenvolgens in het bezit van de families van Rummen (1330), de Hamal (verheffing 1367-86), de la Marck (1386-1422), van Bastenaken (1422-57), d’Autel of van Elter (thans Autelbas in Luxemburg), (1457-eerste helft 18de eeuw), de Sousa-Pacheco (1740-41) en de Villenfagne (1741-95). In zijn baronie was de heer vrij in zijn rechten, uitgezonderd de verplichting de heerlijkheid voor de Leenzaal van Kuringen te verheffen, als ze in andere handen overging, en de verdediging van het graafschap Loon in tijden van nood.
In het derde kwart van de 18de eeuw werd het tolgeld op de nieuwe weg van Hasselt naar ‘s Hertogenbosch ingevoerd. Volgens de literatuur werd Vogelzang in de tweede helft van de 16de eeuw als rijksvrijheid erkend. Pas in de tweede helft van de 17de eeuw hielden die rijksonmiddelijke aspiraties en de processen voor het Duitse Rijkskamergerecht op. De heerlijke rechten gingen, na het verdwijnen van het graafschap Loon, over naar de prinsbischoppen van Luik.
De schepenbank van Houthalen was een Loons hof dat behoorde tot het beroepsressort van het Oppergerecht van Vliermaal. Het was een lokaal rechtscollege van zeven door de heer van Vogelzang benoemde schepenen onder leiding van de schout, gewoonlijk één van Lillo, twee van Laak en vier van Houthalen. Tot hun bevoegdheid behoorden de middele en lagere rechtspraak. In laatste instantie kon een partij zich richten tot de Leenzaal van Kuringen. In afwachting van het vonnis of de straf werden delinkwenten opgesloten onder de kasteeltoren van Vogelzang of in de gemeente, waar de school fungeerde als gevangenis. In het land van Vogelzang bevonden zich twee galgebergen, één in Bolderberg (Zolder) en één in Lillo (Houthalen).
Op bestuurlijk gebied was Houthalen ingedeeld in vier kwartieren of heerdgangen, die een grote zelfstandigheid binnen de gemeente bezaten, Dorp (met Hoevereinde), Laak, Lillo en Tenhout (met Kwalaak en Tenhaagdoorn), met elk een jaarlijks verkozen burgemeester of dorpsmeester. Een moderne of opkomende burgemeester werd voor de duur van één jaar verkozen. Het jaar nadien was hij oude of afgaande burgemeester, die de nieuwe bijstond. Daarnaast waren er nog vijf aan het bestuur toegevoegde gezworenen.
Het huidige gemeentehuis van Houthalen-Helchteren (Grote Baan 112), naar ontwerp van architect L. Van Devondel (Hasselt), werd op 8 mei 1961 ingehuldigd, confer twee gedenkplaten in de inkomhal van het gemeentehuis.
Een wekelijkse markt is er in Houthalen nooit geweest, wel een jaarmarkt die in 1643 op 4 februari plaatsvond. Later werd kermis gevierd op 4 mei en op de donderdag na 21 september.
Ieder kwartier of heerdgang bezat sinds de 16de - 17de eeuw een eigen, doorgaans toponymisch betuigde schans. De Bre(i)laarschans viel onder de Houthalense jurisdictie, maar was in principe een Zonhovense schans op het gebied van Ten Hout. De schansgracht werd gevoed door de Laam- en Winterbeek. Tegen de noordoostzijde lag de thans verdwenen schansvijver. Dit verdedigingswerk is als quasi rechthoekige inplanting aangeduid op de huidige kadasterkaart. Zo komt het al omgracht voor in de Atlas van de Buurtwegen (1845) met meer ten noorden ervan andere grachten.
De schans van het gehucht Lillo werd in 1596 opgericht en lag aan de Mangelbeek. Ze wordt aangeduid op de kaart van de heerlijkheid Helchteren uit 1695. Ook op een plan van landmeter F. Putzeys (1727) wordt de Lillose schans weergegeven, waarbinnen enkele schanshuisjes zijn gelegen.
De schans van Laak wordt op 17 maart 1599 vermeld. Ook zij lag aan de Mangelbeek. De laatst opgerichte en tevens ook kleinste schans is die van het gehucht Hoevereinde (Dorp). Zij wordt voor het eerst vermeld in 1657. De schansgracht werd door de Winterbeek gevoed. Op de huidige kadasterkaart is deze schans waarschijnlijk als rechthoekige inplanting aangeduid ter hoogte van de Bergbeemdenstraat. De vier Houthalense schansen komen niet voor op de Ferrariskaart (1771-77), daar ze vermoedelijk toen reeds grotendeels verdwenen waren. In de Atlas van de Buurtwegen (1845) is die van het Lillo quasi rechthoekig aangeduid, idem dito de Laker schans, met binnen de omgrachting een klein vierkant gebouwtje, idem dito waarschijnlijk die van het gehucht Hoevereinde (Dorp). Van de vier Houthalense schansen is deze van Laak het minst goed behouden gebleven. De Lillose schuttersgilde, de Sint-Cathelijneschutters, genoemd naar de patrones van de plaatselijke kapel, wordt vermeld in mei 1599 en in november 1698. Tenhaagdoorn (of Tenhout) had ook zulke organisatie. Van Die camergesellen van Sint Blasius Camer (Dorp?) was op 13 mei 1714 Jan Gijbels koning.
In 1614 stond de school op den Aelaertshooff in het dorpscentrum. Het gebouw fungeerde ook als gemeentehuis en voorlopige gevangenis. In de periode 1841-45 werd een eveneens verdwenen school, annex onderwijzerswoning en gemeentehuis, gebouwd door provinciaal architect Lambert Jaminé (1800-71) uit Hasselt, die in 1870-73 werd aangepast door provinciaal architect Herman Jaminé (1826-85) volgens een ontwerp van 1868. Het huidige scholenbestand in heel Houthalen dateert uit de eerste en tweede helft van de 20ste eeuw. Parochianen van het gehucht Laak hadden tegen het einde van de 19de eeuw een rekwest ingediend om een eigen gemeenteschool te bekomen. In 1901 was deze gemengde school gereed. Wegens politieke verwikkelingen richtte Laak enkele jaren later een vrije katholieke school op, die toen door nagenoeg alle kinderen bezocht werd. Nadien kwam volgende regeling tot stand: de vrije school voor de meisjes en de gemeenteschool voor de jongens. Sinds de jaren 1970 werd laatstgenoemde school gemengd en ging het alleen bij de kleuterschool nog om een vrije school.
In de mijncité Meulenberg werd in een van de aldaar opgetrokken woonbarakken op 24 april 1944 een eerste kleuterschool opgericht. Ook in zo’n woonbarak begon in 1946 een eerste lagere school onder directie van de zusters van Sint-Filippus Neri, die vanuit Houthalen-centrum kwamen. In 1948, 1951 of 1952 kwam dan in deze wijk het kleuter- en lagere schoolcomplex van I. Isgour (Brussel) tot stand.
In de loop der tijden waren er diverse grensgeschillen met de omliggende gemeenten, zo in de 15de tot 18de eeuw met Helchteren. Pas in 1820 kreeg de oplossing van dit conflict zijn definitief beslag en in 1842 werd nog een lichte grenscorrectie doorgevoerd, waardoor de afspanning "de Papieren Herberg" van Laak naar de gemeente Helchteren overging. Met andere naburen van Houthalen tijdens het ancien régime, namelijk Koersel, Peer, Genk, Zonhoven en Zolder, waren er slechts zeer beperkte wrijvingen. Het oudst bekende militaire conflict, waarbij Houthalen betrokken was, dateert uit het midden van de 14de eeuw. Toen werd Helchteren tot driemaal toe aangevallen door ridder Hendrik van Halbeek, die een privé-oorlogje voerde met Robert van Craenwick, abt van Sint-Truiden en heer van Helchteren. Bij een derde aanval in 1365 bood dit dorp, met steun van onder meer Houthalen, flinke weerstand. Twee Houthalenaars en een inwoner van Hechteren kwamen hierbij om. Op 22 februari 1429 ontving Houthalen het buitenpoorterschap van Hasselt, net als andere "vrijdorpen" in de Kempen. Hasselt nam, op kosten van de gemeente, de verdediging van de Houthalense rechten op zich en verschafte bepaalde voordelen van het stadsrecht. Houthalen beloofde Hasselt in militaire situaties bij te springen. Eind 15de eeuw was door het afgenomen militaire prestige van Hasselt het initiale voordeel van de vrijdorpen in een nadeel omgeslagen. In 1469, 1470 en 1471 moest Houthalen een zware oorlogsbelasting betalen aan Karel de Stoute. Naar aanleiding van de strijd van Willem van der Marck, gesteund door de Franse koning, tegen prinsbisschop Jan van Horn (1483-1505), gesteund door keizer Maximiliaan van Oostenrijk, werd het prinsbisdom tot 1485 weer oorlogsgebied. Deze burgeroorlog werd voortgezet door Robrecht en Everhard van der Marck, broers van Willem. Zij vestigden in februari 1490 hun hoofdkwartier in het kasteel van Vogelzang, waarna op 3 april het grote gevecht tussen beide partijen losbrak in Zonhoven. Duizenddriehonderd strijders van de prinsbisschop, onder meer Jan II van Autel, heer van Vogelzang, behaalden een afgetekende overwinning. Na deze slag werd door de verslagen rebellen in de Kempen alom geplunderd.
In de 16de tot 18de eeuw woedden meermaals pest, dysenterie, buikloop en andere besmettelijke ziekten. Wegens de voortdurende oorlogen, die Loon in de 16de, 17de en 18de eeuw troffen en mee genoemde epidemische ellende veroorzaakte, onder meer de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), de Negenjarige Oorlog (1688-97) en de Spaanse Successieoorlog (1702-13), werden de lasten van de gemeenten zo verzwaard dat de grondbelasting allesbehalve volstond om de uitgaven te dekken. De dorpen van Vogelzang traden tegenover doortrekkende of ingewartierde troepen en bendes vaak samen op. Door de Spaanse Successieoorlog maakte ook Houthalen moeilijke jaren door. In mei 1702 woedde in het dorp een brand, die heel wat schade moet berokkend hebben. In 1705 kantonneerden Engelse troepen onder leiding van hun generaal, de hertog van Marlborough, in het dorp. Laatstgenoemde bezette de pastorie als hoofdkwartier om de aanval op Venlo te leiden. Vanaf de vrede van Utrecht (1713) zou het op militair gebied tot 1740 relatief kalm blijven, maar toch bleef de financiële en epidemische ellende duren. De Oostenrijkse Successieoorlog (1740-48) bracht weer onrust. In 1753 werd ook kroep voor het eerst als doodsoorzaak vermeld. De bedelarij werd vooral in de tweede helft van de 18de eeuw een ernstig probleem.
De Zevenjarige Oorlog (1756-63) bracht in mindere mate kosten voor de bevolking met zich mee. De Luikse revolutie resulteerde daarentegen wel in ettelijke transportdiensten en inkwartieringen. In 1792, wanneer de Franse troepen uit Roermond terugkeerden, verbleven 1.500 soldaten in het dorpscentrum. De militairen met hun paarden veroorzaakten voor vierhonderd gulden schade. Opeisingen waren schering en inslag in de tijd van de Franse bezetting en inlijving. Vijftig inwoners van Houthalen waren bereid bevonden deel te nemen aan de Boerenkrijg.
Begin 19de eeuw was in het dorp een douanebrigade gevestigd. Tijdens de Tiendaagse Veldtocht werd op zaterdag 6 augustus 1831 in Houthalen een heuse veldslag geleverd met wisselende kansen tussen de troepen van het Hollandse reserveleger en de soldaten van het Belgische Maasleger. Het Hollandse leger, 9.500 man sterk, kreeg het bevel op te rukken naar Hasselt, langs de steenweg ‘s-Hertogenbosch - Hasselt. Het diende op 5 augustus op te rukken tot Hechtel en op 6 augustus Helchteren en Houthalen te bezetten. Het Belgische leger telde 10.381 manschappen, 660 paarden en dertig kanonnen. Bij de hevige gevechten werden drie huizen in brand geschoten, werden enkele burgers gedood en sneuvelden vijftig Belgische soldaten, terwijl de verliezen bij de Hollanders beperkt bleven tot zestien gesneuvelden en 77 gekwetsten. Houthalen verkreeg in 1970-71 een deel van het grondgebied van Meeuwen en Wijshagen. Bij Koninklijk Besluit van 17 september 1975 ontstond de fusiegemeente Houthalen-Helchteren met Houthalen als centrum. Tevens werd er een gebiedswisseling doorgevoerd met Zonhoven en Heusden-Zolder.
Waarschijnlijk werd de parochie door de heren van (Hout)halen opgericht. Tot 1223 was de parochiekerk Sint-Martinus in lekenhanden, namelijk van de gezusters Meilindis en Alidis van Hale, de laatste afstammelingen van deze heren. In dat jaar stonden zij het presentatierecht van de kerk van Hale (Houthalen) samen met het bezit van de grote en de kleine tienden af aan de Norbertijnerabdij van Floreffe, die terzelfder tijd op kerkelijk vlak verplichtingen moest nakomen, zoals het onderhoud van bepaalde delen van het kerkgebouw en de uitkering van een inkomen aan de pastoor. De kleine tienden kwamen rechtstreeks aan de pastoor ten goede.
De abdij van Floreffe had in Houthalen reeds in 1141 gronden verkregen, waar ze in de 12de-13de eeuw de hoeven Hengel- en Kelchterhoef oprichtte. De norbertijnen van Floreffe benoemden sinds de 17de eeuw ook een kapelaan. De parochie behoorde tot het dekenaat Beringen en het aartsdiakonaat der Kempen in het bisdom Luik. De kerk van Houthalen was een ecclesia media, waardoor ze slechts de helft van de kerkelijke rechten aan de geestelijke overheid diende te betalen. In de 18de eeuw werd ze als gehele kerk opgegeven. Op 3 april 1230 verkreeg genoemde abdij van graaf Arnold IV van Loon het begevingsrecht van de kapel van Laak, die echter in de 17de-18de eeuw meestal door de pastoor van Houthalen werd bediend. Bij Koninklijk Besluit van 11 juli 1842 werd dit gehucht een afzonderlijke parochie, volkomen onafhankelijk op 12 november 1845 bij het oprichten van de kerkfabriek. De nieuwe parochie besloeg 29 % van de gehele gemeente. Vanaf 1865 werd de parochie(kerk) toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën. In 1965 werd in Laak de nieuwe parochiekerk van Sint-Jozef Werkman in gebruik genomen.
De mijncité Meulenberg werd op 7 september 1948 tot parochie verheven. De Sint-Antoniusparochie van het Lillo werd omstreeks 1954 opgericht, jaar waarin de gelijknamige kerk in dit gehucht tot stand kwam. Toen in 1926 de nieuwe Sint-Albertusparochie van Zwartberg werd opgericht, behoorden het Park van Genk, samen met de domeinen Hengelhoef, Kelchterhoef, Masy, Thorn en de Hutten hiertoe. Pas op 31 mei 1960 zou het Park van Genk een eigen parochie worden, toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw der Armen.
Zoals de andere Kempische gemeenten behoort Houthalen tot het type van kerkgemeenten. De excentrisch gelegen parochiekerk Sint-Martinus paalt aan de hoofdas die het straatdorp bepaalt. De andere gehuchten liggen verspreid.
De steenweg Luik - Eindhoven die de gemeente van zuid naar noord doorkruist werd in de jaren 1780 tot Houthalen doorgetrokken. In 865-66 werd de thans verdwenen spoorlijn Hasselt - Eindhoven aangelegd. Juist vóór de Eerste Wereldoorlog kwam de koolmijnlijn Leopoldsburg - Beringen - Houthalen - Hasselt tot stand. Om de kolen van de mijn van Winterslag beter te kunnen transporteren, werd het spoorwegnet uitgebreid. In 1923 werd daarom de thans op Houthalens grondgebied verdwenen koolmijnlijn Winterslag-Houthalen aangelegd, om een verbinding te kunnen maken met de lijn Hasselt - Eindhoven. In 1925 werd ook de koolmijnlijn Houthalen - Zolder - Beringen - Heppen in gebruik genomen. In 1926 werden deze nieuwe lijnen met een dubbel spoor tot in Hasselt doorgetrokken en op de lijn naar Diest aangesloten. Het station van Houthalen, gelegen op het grondgebied van de gemeente Zolder, werd gesloopt in 1956. Eertijds reed er ook een tram langs de Grote Baan. De vanaf 1967 aangelegde A2, de voormalige E39 en huidige E314 autosnelweg Leuven - Lummen - Genk - Aken, vormt de zuidgrens met Zonhoven en zorgt samen met de Grote Baan (N715) voor enorme verkeersoverlast in Houthalen.
Zoals elders in de Kempen waren de huizen in Houthalen aanvankelijk bijna alle van vakwerk met lemen vullingen. Die Leemcuylen aende Houtels Heywech (1596) was zo’n plaats waar de leem, die ook als bemesting fungeerde, werd gestoken. Later trad ook hier het versteningsproces op.
Sinds de opening van de koolmijn in 1938 kwamen er vele nieuwe wijken bij en werd de bestaande bebouwing bijna overal ingevuld. De mijncité Meulenberg ontstond in 1938. In de jaren 1950 kwam de wijk Park van Genk in Houthalen-Oost tot stand. Ze bestaat deels uit sociale woningbouw en werd eveneens met recente huizen uitgebreid. De benaming Park zou verwijzen naar het feit dat Caroline du Parc in 1853 27 hectare heidegrond erfde in Houthalen, genaamd Donderslagse Heide. Men spreekt over het Park "van Genk" wellicht omdat er vroeger geen verbindingsweg was met Houthalen en velen meenden dat het Park tot de gemeente Genk behoorde. In de Sleedoornstraat aldaar waren in de zomer van 2003 tien koopwoningen in aanbouw door de Vlaamse Huisvestingmaatschappij, naar ontwerp van architect J. Smeets (Houthalen-Lillo).
De wijk Tenhout (Kleine Landeigendom) werd op 24 juni 1956 ingehuldigd door gouverneur Roppe, confer hardstenen gevelsteen op de huizen Beenhouwersstraat 4-6. De Haagdoornwijk ontstond in 1961. Al dan niet recente sociale woningbouw treft men verder aan langs volgende straten: Pastorijveld, Rode Kruislaan, Breughelstraat, Jordaenssteegje, Bevrijdingslaan, Schomstraat, Meester Verdonckstraat, Het Bergske, Gorisberg (OCMW-serviceflats), De Standaard, Hoolvenstraat, Sijpje, Oudstrijderslaan (Kempisch Tehuis, 1970), De Zelle, Sint-Jorisstraat, Reimenhof, Korte Bronweg, Mooksteeg, Riddersplein (1966), Poortersplein (1966), Kuipershofstraat, Snijwitstraat, Huidevettersstraat, Kerkmansstraat, Herebaan-Oost, Kempenlaan en Tenhoutse Heiweg.
In het Openluchtmuseum van Bokrijk kwam een langgestrekte hoeve van Kwalaak terecht, uit de tweede helft van de 18de eeuw.
Houthalen was tot aan de Tweede Wereldoorlog een typisch Kempische landbouwgemeente met zeer uitgestrekte heidegebieden, waarop vooral rogge, haver en boekweit werd verbouwd, in mindere mate ook nijverheidsgewassen, onder meer vlas en koolzaad. Op de gemene gronden, die ongeveer twee derde van de dorpsoppervlakte uitmaakten, werd aan bijen- en schapenteelt gedaan.
De abdijhoeven Hengelhoef en Kelchterhoef vertegenwoordigden in de tweede helft van de 18de eeuw ongeveer 30 % van de Houthalense schapenteelt. Ook werd er vis geweekt op de vijvers van Kelchter- en Hengelhoef. In 1641 verkocht de gemeente een stuk grond om er een visvijver op aan te leggen. Op de schansgrachten of naburige waters werd ook vis gekweekt.
Het verschijnsel van de Teuten kwam in Houthalen niet voor. In het ancien régime werd in het gehucht Laak ook veel leem gestoken, waarmee tichelstenen gebakken werden. Voor onder meer herstellingen van de kerk van Houthalen en van de kapel van Laak in de tweede helft van de 18de eeuw kwam de grondstof uit Laakse leemkuilen.
In Houthalen stonden ooit twee waterkorenmolens, een windmolen en een slagmolen. Van deze windmolen in Lillo is er geen spoor meer na de 16de eeuw. De verdwenen slagmolen lag bij de eveneens afgebroken Lillose waterkorenmolen, die al in de 15de eeuw wordt genoemd en circa 1980 verdween wegens de mijnverzakking van Zolder, de "breuk van Lillo", die ook aan het huizenbestand schade toebracht. De tweede, al in de 15de eeuw vermelde waterkorenmolen bevond zich in het gehucht Tenhaagdoorn (‘t Genaderen zonder nummer, thans niet meer bedrijvig). De onderdanen waren verplicht hun graan in deze banmolens te laten malen. Al in 1453 wordt er een paanhuis of brouwerij vermeld. In 1844 telde men hier drie watermolens (een graanwatermolen, een graan(olie)watermolen en een hennepwatermolen), twee brouwerijtjes en twee kleine pannenbakkerijen.
De bouw van het heden verdwenen station langs de huidige Stationsstraat resulteerde in beperkte hotelaccomodatie. Vlakbij het station werd in 1910-14 het Hôtel de l’Industrie opgetrokken, dat thans als woonst nog bestaat (Stationsstraat nummer 118). In de Dorpsstraat lag eertijds het Hotel Vaesen. Houthalen telde een derde hotel-restaurant, dat van Van Roey-Moors.
In 1950 werd langs de Grote Baan (nummer 47) het Hôtel des Charbonnages gebouwd. De steenkoolmijn van Houthalen is de jongste der Limburgse mijnen. Er werd maar een goede 25 jaar steenkool geproduceerd. De opening in 1938 wijzigde op korte termijn ingrijpend het uitzicht van de gemeente. De ontdekker van de Limburgse steenkool, André Dumont, voerde al eind 1901 een proefboring uit in Houthalen. Op 6 november 1911 verscheen het Koninklijk Besluit van de concessie Houthalen. De concessie werd aan drie verschillende maatschappijen verleend. Die werden het pas in 1920 eens om een gemeenschappelijke uitbatingsmaatschappij op te richten. De maatschappij Huwart-Dumont verkreeg aanvankelijk de concessie voor 3250 hectare ondergrondse mijnuitbating, verspreid over de gemeenten Houthalen, Zolder, Zonhoven, Hasselt en Genk. Op 9 augustus 1920 kreeg deze maatschappij toestemming om haar concessie in te brengen in een toen nog op te richten nieuwe vennootschap, de latere S.A. Charbonnages de Houthaelen (NV opgericht op 27 juli 1923). In 1924 werd beslist dat de zetel vlakbij het centrum van Houthalen, langs de steenweg Hasselt - Eindhoven, zou komen. Het gewenste mijnterrein was eerst in 1927 volledig beschikbaar. Eerder was wel al een verbinding met de nabije spoorweg gemaakt.
Nadat in 1923-25 een aantal verkenningsboringen werden uitgevoerd, vatte men in 1930 met de schachtzinking aan. In 1933 valt het werk stil door de economische crisis. Pas in 1936 werden de ondergrondse voorbereidende werken hernomen. De productie startte eindelijk vanaf 1939. Deze jongste steenkoolmijn werd ongetwijfeld ook op de meest rationele wijze uitgebouwd. De reserves aan de zuidrand van de kolenafzettingen bleken evenwel onvoldoende en de ongunstige geologische omstandigheden hielden het rendement laag.
Op dertig jaar tijd verviervoudigde het bevolkingsaantal, onder meer als gevolg van de grote inwijking van gastarbeiders. De mijn bouwde het alleereerste woonwerkhuis, een combinatie van woonhuis en bureel, in de Diepestraat. De Oude Cité, bestaande uit de eerste dertig arbeiderswoningen, kwam ten noorden van de mijnzetel langs de Grote Steenweg tot stand in de jaren 1930 (Grote Baan 79-129).
Met de productie in het vooruitzicht legde de mijn vanaf 1938 een nieuwe cité aan op de heide van Meulenberg. In 1964 fusioneerde de mijn van Houthalen met deze van Helchteren-Zolder, waardoor de sluiting nagenoeg een feit werd, en werd het aantal arbeidsplaatsen fel ingekrompen. Na de opslorping door Zolder bleef de produktie in Houthalen nog enkele jaren lopen. De mijn van Houthalen zou sedert de fusie vooral nog blijven functioneren omwille van zijn schachten die in dienst bleven voor materiaalaanvoer, bijkomende luchtvoorziening en het optrekken van steenafval. In 1964, 1965 en 1978 werden er nog drie ondergrondse verbindingen gemaakt. De totale nettoproductie van 1939 tot de fusie met Zolder in 1964 beliep 21.677.000 ton. Houthalen kreeg na deze fusie de functie van technische en administratieve zetel, terwijl de geproduceerde steenkool via Zolder bovengehaald werd. Een groot deel van de mijngebouwen werden hierdoor aan hun aanvankelijke bestemming onttrokken. Enkele zijn verhuurd aan kleinere firma’s (Centrum-Zuid 1121 en Pastoriestraat 40), enkele huisvatten de twee academies die Houthalen telt (Pastoriestraat 40). Als compensatie werden in 1967-68 twee industrieterreinen ingericht. Het gaat om het ten noordoosten van de dorpskern gelegen industieterrein Europark en het ten zuidwesten ervan gelegen industrieterrein Centrum-Zuid, laatstgenoemde van nationaal belang en op voormalige gronden van de koolmijn tot stand gekomen. Tussen 1975 en 1978 werden de grote en kleine terril afgeplat, met het doel de gronden tussen de mijn en de autostrade Leuven - Lummen - Genk - Aken tot nieuwe industrieterreinen om te vormen.
Ook Houthalen-Oost kreeg zijn eigen industriezone. Thans is Houthalen ontwikkeld tot een semi-stedelijke kern met onder meer talrijke scholen en een handelscentrum. Door de aanwezigheid van vele bos- en heidegebieden is ook de toeristische sector belangrijk (Vlaams Natuurreservaat Tenhaagdoornheide van circa 360 hectare, in het noordoosten begrensd door een duinketen en met talrijke vijvers in de Laambeekvallei, recreatieparken Vakantiecentrum De Bosberg, Domein Hengelhoef van 320 ha, waarvan circa 100 onder Genk, en Domein Kelchterhoef van 460 hectare met bossen, heide, vennen en twee vijvers verbonden met de Mangelbeek, hotels, museum Ons Mijnverleden en Limburg Golf & Country Club).
Het voormalig provinciaal automuseum is in de jaren 1980 verhuisd naar het Brusselse Jubelpark.
Oppervlakte: 4.921 hectare. Aantal inwoners (1977): 22.773.
Bron: PAUWELS D. 2005: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Maaseik, Kanton Peer, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 19n3, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Pauwels, Dirk
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Abdijhoeve
Omvat
Dorpswoning
Omvat
Filip Neri Middenschool
Omvat
Genaderse watermolen
Omvat
Hengelhoef
Omvat
Hoekhuis
Omvat
Hoeve Claes
Omvat
Hoeve Jan
Omvat
Hoeve Mieneke
Omvat
Kapel Masy
Omvat
Kapelboom Kelchterhoef
Omvat
Langgestrekte hoeve
Omvat
Schoolgebouw
Omvat
Schoolgebouw
Omvat
Sint-Catharinakapel
Omvat
Solkxhof
Omvat
Villa
Omvat
Villa
Omvat
Villa
Omvat
Woning Heleven
Is deel van
Houthalen-Helchteren
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Houthalen [online], https://id.erfgoed.net/themas/14671 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.