Geografisch thema

Loppem

ID
15875
URI
https://id.erfgoed.net/themas/15875

Beschrijving

ALGEMENE SITUERING

De deelgemeente Loppem telt 5110 inwoners (01/01/2010) en heeft een oppervlakte van 12,58 km². Sinds 1 januari 1977 vormt Loppem, samen met Zedelgem, Aartrijke en Veldegem de fusiegemeente Zedelgem. Loppem grenst ten noorden aan Sint-Andries (Brugge) en Sint-Michiels (Brugge), ten oosten aan Oostkamp en Waardamme (Oostkamp), ten westen aan Veldegem (Zedelgem) en Zedelgem. De gemeente ligt op 6,2 km van Brugge en op 11,9 km van Torhout.

Fysisch-geografische kenmerken

Fysisch-geografisch behoort Loppem tot Zandig Vlaanderen en meer specifiek tot het Houtland.

Loppem heeft zich ontwikkeld op een kleine rug tussen het beekstelsel van de Kerkebeek (ten westen) en de Marsbeek (ten oosten) en ligt gemiddeld op een hoogte ligt van ongeveer 8 meter.

Nabij het Vijverskasteel vloeien de Veldbeek/Kerkebeek, Kasteelbeek, en kleinere beek (naam onbekend) samen. Verder stroomafwaarts komt ook de Rollewegbeek (met in bovenloop Moubeek, Watermolenbeek, Plaatsebeek) erbij.

De bodem is hoofdzakelijk samengesteld uit zandgronden uit het Eoceen (40 tot 70 miljoen jaar oud).

In de valleien van de Kerkebeek en Rollewegbeek/Moubeek komen overwegend kleigronden voor. Daarbuiten hoofdzakelijk zandgronden en lokaal zandleem.

HISTORISCHE INLEIDING

Vroegste bewoning

Verschillende publicaties van circa 1900 vermelden de vondst van neolithische relicten op een zandige heuvelrug ten westen van de Kerkebeek. Deze vondsten zijn echter niet meer exact te situeren.

Een onderzoek door middel van luchtfotografie, uitgevoerd door de Gentse Universiteit, levert voor Loppem sporen van negen cirkelvormige structuren op, die zich op één na, in het oosten van de gemeente, aan de grens met Oostkamp bevinden en samen één of twee bronstijdgrafvelden vormen. Dit zogenaamde grafveld van Kuipen, waarvan één cirkel zich op het grondgebied van Oostkamp bevindt, telt vier enkelvoudige en vijf dubbele cirkels, grosso modo ingesloten door de Molendreef, de Rijselsestraat en de Kuipenstraat. Hiernaast zijn er een aantal sporen van kleinere, vierkante monumentjes opgetekend. Mogelijk heeft de aanleg van de autosnelweg E403/A17 een aantal sporen uitgewist. Aan de westkant van de gemeente bevinden zich sporen van een geïsoleerde dubbele cirkel, een bronstijdgrafheuvel, ten westen van de Torhoutsesteenweg en ten zuiden van de Loppemsestraat.

Vermoedelijk blijft Loppem verstoken van Romeinse bewoning. In literatuur is er wel sprake van de vondst van drie bronzen Romeinse beeldjes aan het goed "ter Loo" (zie Torhoutsesteenweg nummer 56). Deze beeldjes zouden aan een particulier verkocht zijn, waardoor de waarachtigheid van deze vondst niet te achterhalen is.

Middeleeuwen

Loppem ontstaat wellicht in de 5de of 6de eeuw, in de periode van de volksverhuizingen, wanneer Franken zich komen vestigen binnen de voormalige grenzen van het Romeinse Rijk, profiterend van het afnemende gezag vanuit Rome. Aanwijzingen voor de Frankische oorsprong van Loppem zijn te vinden in de talrijke akkertoponiemen ("'t vriackerkin", "verdacker", "muelenacker", "west langhen acker", "hoghen acker"), vermeld in de legger van kerk- en dislanden uit 1460, en de vermoedelijke oorsprong van de naam Loppem als woonplaats van de afstammelingen van Luppo (Luppo-inga-heim).

Onder de Merovingers komt het Frankische Rijk tot stand: de verschillende Frankische volkeren worden verenigd onder de centrale macht van stamvader Meroveus. In 506 laat zijn nazaat Clovis zich dopen, wat een startschot blijkt te zijn voor de kerstening van het Frankische Rijk. Loppem wordt vermoedelijk in de loop van de 7de eeuw gekerstend, wellicht vanuit Torhout, onder invloed van de Heilige Eligius (Sint-Elooi), die tussen 641 en 660 bisschop van Doornik-Noyon is. De wijding van de kerk aan Sint-Maarten wijst op een vroege kerstening. De kerstening gaat wellicht gepaard met het stichten van een eerste bidplaats, vaak op grond van de dorpsheer, in de onmiddellijke omgeving van zijn hoeve. Mogelijk is de eerste kerk van Loppem opgericht als hulpkerk van de Aartrijkse Sint-Andreaskerk (zie Aartrijke). Loppem en Zedelgem behoren als parochies immers tot het ambacht Aartrijke. Vanaf 794 zou Loppem als zelfstandige parochie bestaan.

Er is vóór 1300 sprake van een adellijke familie van Loppem: Fastradus van Loppem († vóór 1003), Fastradus II van Loppem, Hemeric van Loppem, ridder Walter van Loppem (circa 1170-1220), die vermoedelijk dorpsheer is, en de broers Goswin en Boudewijn van Loppem, voor het laatst vermeld in 1218. Zij worden wellicht als dorpsheren opgevolgd door de familie van Steelant, afkomstig uit Zeeuws-Vlaanderen.

De eerste vermelding van Loppem dateert uit 1108, wanneer Balderic, bisschop van Doornik-Noyon bekrachtigt dat het patronaatsrecht van Loppem in handen is van het Sint-Donaaskapittel te Brugge. De eerst gekende pastoor van Loppem, Hugo, is wellicht een kanunnik van dit kapittel.

Om zijn onderdanen aan zich te binden schenkt de graaf van Vlaanderen gronden in leen aan mannen die zich verdienstelijk maken tegenover hem. Zij geniet het vruchtgebruik van de gronden en zijn in ruil dienstplichtig tegenover de leenheer. De leenmannen geven zelf delen van hun leengronden in leen, de zogenaamde achterlenen. Wanneer een leen zelf leenhof wordt spreekt men van een heerlijkheid. Gaandeweg brengt dit een sterke verbrokkeling van het grondgebied met zich mee. Op het grondgebied van de parochie Loppem liggen een tiental lenen, allemaal afhankelijk van het grafelijk leenhof van de Burg te Brugge.

Vanaf de 11de eeuw is het grondgebied van het graafschap Vlaanderen opgedeeld in kasselrijen, met aan het hoofd een baljuw, die samen met de schepenen instaat voor het bestuur. Loppem behoort oorspronkelijk tot de kasselrij Brugge. Vanaf circa 1100 wordt het Brugse buitengebied losgemaakt van de stad en wordt het een zelfstandige bestuurlijke eenheid: het Brugse Vrije.

De heerlijkheid Den Houtschen, die zich over verschillende parochies uitstrekt, vormt één van de belangrijkste heerlijkheden van het Brugse Vrije. Het zuiden van de parochie Loppem valt onder de macht van deze heerlijkheid, die voor hoge en middele rechtspraak afhankelijk is van de schepenbank van het Brugse Vrije. Voor de lagere rechtspraak hebben de drie afhankelijke heerlijkheden van Den Houtschen echter tot 1538 elk een eigen schepenbank, waarvan twee zitting houden op het Loppemse grondgebied. Herberg "De Swarten Hoop" (zie Rijselsestraat nummer 35) functioneert als vierschaar van De Nieuwen, en herberg "De Langhe Haeghe" (zie Rijselsestraat nummer 138) voor ’t Jonckersambacht. Na 1538 is er slechts één schepenbank meer voor Den Houtschen. Er wordt afwisselend in één van de vierscharen op grondgebied van Den Houtschen zitting gehouden.

Het noorden van de parochie Loppem behoort tot de heerlijkheid Loppem ten Vrijen, die volledig bestuurd wordt door de schepenen van het Vrije. Dit leen vormt de dorpsheerlijkheid. De zetel van de heerlijkheid, de hoeve zogenaamd "Hof van Steelant" bestaat nog steeds (zie Rijselsestraat nummer 17). Philip van Steelant (+ 1279) is de oudste met zekerheid gekende Loppemse dorpsheer. Hij zou verantwoordelijk zijn voor de bouw van de eerste stenen * Sint-Martinuskerk (zie Dorp), een rechthoekig gebouw, waarin hij later begraven zou worden. In de loop van de 13de en 14de eeuw wordt de kerk uitgebreid met een driezijdig koor, een vierkante westtoren en twee zijkapellen als transept. De dorpsheerlijkheid verliest al snel haar achterlenen en verwordt tot een gewoon leen in de loop van de 15de eeuw. In 1416 wordt het beschreven als een leen met wallen rondom een motte. Niet lang daarna wordt het Loppemse leengoed verworven door de heren van Gruuthuse uit Brugge. Zij dragen echter nooit de titel heer van Loppem.

De bebouwing op het grondgebied van de parochie Loppem groeit snel aan. Enkele hofsteden worden reeds vermeld in de cartularia van de Magdalenaleprozerij. Van de meeste is de ligging echter niet precies gekend, andere liggen tegenwoordig op het grondgebied van Brugge ("Aandekooi", "Groot Magdalenagoed", "Klein Magdalenagoed", zie Brugge, Sint-Michiels). De eerste vermelding van het "Evershof" (zie Steenbrugsestraat nummer 30) gaat terug tot 1393, de hoeve "Klein Eeckhout" (zie Arentsdreef nummer 4) wordt in 1405 vermeld. De legger van kerk- en dislanden spreekt in 1460 reeds van 13 hofsteden in de parochie Loppem. Enkele van de hoevenamen die in deze legger voorkomen zijn thans nog bewaard: "ten Hille" (zie Oude Ieperweg nummer 32), "Hof te Wyssant", (zie Rijselsestraat nummer 136). De overige hofsteden zijn verdwenen of moeilijk te situeren. Vanaf de late middeleeuwen vinden we steeds meer hoevenamen terug: "Pierlapont" (zie Zeedijkweg nummer 23-23A), vermeld in 1435, "'t Goed ten Oyvaersneste" (zie Heidelbergstraat nummer 29), vermeld in 1522, "te Waterken" (zie Loppemsestraat nummer 58), vermeld in 1526, "'t Goed te Boonem", (zie Stationsstraat nummer 3) en "Wydauw" of "Bakkershof" (zie Bakkershoflaan), beide vermeld in 1548 maar wellicht veel ouder, het goed "ter Loo" (zie Torhoutsesteenweg nummer 52, 52A en 56), als leen vermeld in 1322, de hofstede wordt voor het eerst vermeld in 1551, de hoeve "Vuylvoorde" (zie Oude Ieperweg nummer 31) zou teruggaan tot het einde van de 16de eeuw en ook het "Hof Schominkel" (zie Rijselsestraat nummer 41) wordt al in de 16de eeuw vermeld.

Tijdens het ancien regime zijn er twee molens op het grondgebied van de parochie Loppem. De oudste molen, de dorpsmolen, "Plaetse meulen" of "Anchien moulin" (zie Molendreef nummers 2 en 13), wordt reeds vermeld in 1249, en nogmaals in de legger van kerk- en dislanden uit 1460. De molen wordt pas na 1850 (zie Vandermaelenkaart) afgebroken, maar een precieze datum kon niet worden achterhaald. De literatuur spreekt van een verstening omstreeks 1730, maar dit lijkt weinig waarschijnlijk. De tweede molen, de "Strokotmolen" (zie Oude Ieperweg nummer 35), wordt voor het eerst vermeld in de legger van kerk- en dislanden uit 1460. Mogelijk bevindt de molen zich eerst op een andere locatie, ten westen van de Torhoutsesteenweg en ten zuiden van de Loppemsestraat, en verhuist in het begin van de 18de eeuw naar de gekende locatie aan de Oude Ieperweg. In 1921 wordt de molen afgebroken.

Vóór 1600 kent Loppem verschillende herbergen. De meesten bevinden zich in de dorpskern, in de onmiddellijke omgeving van de kerk: "het Scaeck" (zie Dorp, afgebroken in 1974), opklimmend tot het begin van de 16de eeuw, "de Swaene" (zie Dorp nummers 3 en 4-5), tenminste opklimmend tot het midden van de 16de eeuw, "De Roode Leeuw" (zie Dorp nummer 10), opklimmend tot vóór 1600, de naam komt pas vanaf 1676 voor. Hiernaast zijn er ook verschillende herbergen die buiten de dorpskern gelegen zijn: "De Langhe Haeghe" en "Den Swarten Hoop", en de "Rollewech" (zie Heidelbergstraat nummer 34), vermeld in 1548.

Tot slot vermelden we nog het merkwaardige kasteel "Breda" (zie Rijselsestraat, thans verdwenen), met als neerhof de hofstede "De Rode Poort" (zie Rijselsestraat nummer 37). Het kasteel is afgebeeld in Sanderus' "Flandria Illustrata" (1641-1644) en klimt wellicht op tot de 14de eeuw. Het kasteel wisselt vaak van eigenaar, telkens behorend tot een prominente familie. In 1485 gaat het kasteel over op Jacoba de Witte, gehuwd met een Italiaans edelman, Benedicte Cioli, afkomstig uit Toscane. Volgens de literatuur zou het afgebroken zijn circa 1820. Het wordt nog afgebeeld op de Atlas der Buurtwegen (1845), maar niet meer op de Vandermaelenkaart (circa 1850).

17de en 18de eeuw

Vanaf het eind van de 16de eeuw vangt een woelige periode in de geschiedenis van de Lage Landen aan. De beeldenstorm (1566) vormt het startschot voor de opstand van de Lage Landen, waar het protestantisme een groeiende aanhang kent, tegen de katholieke Spaanse machthebber. De daaropvolgende Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), aanvankelijk tussen de Lage Landen en Spanje, maar na 1585 tussen de Noordelijke Nederlanden, enerzijds en de Zuidelijke Nederlanden en Spanje anderzijds, zorgt voor een voortdurende onrust op het platteland, ten gevolge van rondtrekkende soldaten- en geuzenbenden. Tegelijkertijd zijn er, voornamelijk in de beginperiode van de Nederlandse opstand, interne strubbelingen binnen het voormalige graafschap Vlaanderen. In 1577 wordt te Gent een calvinistische republiek opgericht. Vanuit Gent slagen zij erin grote delen van het voormalige graafschap te controleren. Vanuit het zuiden komt er echter een tegenbeweging op. De Waalse katholieken, de Malcontenten, gesteund door Spanje, nemen eerst Menen, en vervolgens, in 1580, Kortrijk en Deinze in. Dit maakt de weg vrij voor de herovering van de Zuidelijke Nederlanden door Spanje. In 1584 neemt Alexander Farnese Gent in en in 1585 wordt het lot van de Zuidelijke Nederlanden bezegeld door de val van Antwerpen.

Aan de Tachtigjarig Oorlog komt een einde met de Vrede van Münster (1648). Kort daarop maakt de Franse koning Lodewijk XIV aanspraak op het oude graafschap Vlaanderen. De Franse expansiedrang komt tot uiting in verschillende conflicten. In eerste instantie de Devolutieoorlog (1667-1668) tussen Frankrijk en Spanje, waarbij Frankrijk het zuidelijk deel van het graafschap Vlaanderen, met de streken rond Doornik, Kortrijk en Veurne, verovert, wat door de Vrede van Aken (1668) bekrachtigd wordt. Hierna volgt de Hollandse Oorlog (1672-1678) tussen Frankrijk en de Nederlandse Republiek. Bij de Vrede van Nijmegen (1678) moet Frankrijk de streek rond Kortrijk afgeven. Frankrijk wordt wel bekrachtigd in het bezit van Ieper en omstreken, veroverd in 1678. Vervolgens barst de Negenjarige Oorlog (1688-1697) los tussen Frankrijk en de zogenaamde Augsburgse Liga. Door de Vrede van Rijswijk (1697) worden alle veroveringen van Frankrijk op Spanje ongedaan gemaakt. De laatste stuiptrekking van het Franse expansionisme komt in de vorm van de Spaanse Successieoorlog (1701-1714) tussen Frankrijk en Spanje. Met de Vrede van Utrecht (1713) gaan de Zuidelijke Nederlanden over in Oostenrijkse handen. Dit luidt het begin van een rustige periode in, die pas op het eind van de 18de eeuw afloopt.

De kerk van Loppem doorstaat de beeldenstorm heelhuids, maar geraakt beschadigd bij de verovering door de Gentse Republiek. In 1600 start men met de herstellingen en in 1610 zou de kerk reeds bruikbaar zijn. Tegelijkertijd maakt men van de gelegenheid gebruik om de kerk te vergroten. In 1616 wordt aan de noordzijde een nieuwe zijbeuk met driezijdig koor toegevoegd, waardoor de kerk tweebeukig wordt. Tegelijkertijd wordt de vierkante westtoren gedeeltelijk afgebroken en vervangen door een achtkantige toren. De vierkante onderbouw blijft bewaard. Er worden drie nieuwe altaren besteld en de kerk wordt herwijd door bisschop A. Triest in 1619. Het interieur van de kerk wordt de daaropvolgende jaren door pastoor D. Storme aangepast in de geest van de contrareformatie. In 1714 wordt de kerk nog uitgebreid met een nieuwe sacristie.

In de loop van de 17de eeuw gaat het goed "ter Loo" een belangrijke rol spelen in de geschiedenis van Loppem. Het goed, met hofstede, is in 1551 aangekocht door Daniël de Schietere, een Brugse poorter. Hij richt er vóór 1560 een kasteeltje op als buitenverblijf ("huys van playsance"). In 1584 wordt het kasteel geplunderd en vernield door rondtrekkende geuzenbenden. In het begin van de 17de eeuw zou het heropgebouwd zijn, en in 1641-1644 wordt een gravure van de gebouwen gepubliceerd in Sanderus' "Flandria Illustrata". In 1657 koopt ridder Charles de Schietere, eigenaar van het goed "ter Loo", achtereenvolgens de heerlijkheid Den Houtschen en de heerlijkheid Loppem ten Vrijen. Geen van beide heerlijkheden gaat gepaard met grondbezit. De aankoop van de heerlijkheden brengt wel met zich mee dat de eigenaar de titel van dorpsheer mag voeren en een aantal heerlijke rechten mag uitoefenen over geheel het grondgebied van de parochie Loppem. Zo verzekeren de de Schieteres zich van een vooraanstaande rol in Loppem. In het begin van de 18de eeuw komt dorpsheer François de Schietere in financiële problemen. In 1732 wordt de heerlijkheid Den Houtschen in beslag genomen en verkocht. Zijn broer, Philip de Schietere, laat zijn recht van naarheid gelden, en koopt de heerlijkheid. Beide heerlijkheden blijven in handen van de de Schieteres, maar behoren vanaf 1732 nooit meer tot dezelfde eigenaar. Den Houtschen gaat over op Charles-Albert de Schietere, zoon van Philip. Hij erft ook de heerlijkheid Kaprijke en sticht de tak de Schietere Caprycke. Loppem ten Vrijen, gaat over op Thomas-Augustin de Schietere, eveneens zoon van Philip. Hij voegt de titel van het leengoed bij zijn achternaam en sticht de familietak de Schietere de Lophem.

In 1748 wordt een volkstelling uitgevoerd voor het grondgebied van de parochie Loppem. Hieruit blijkt dat er te Loppem 585 inwoners telt, verspreid over 117 huizen, voor een gemiddelde van exact vijf personen per huis. Er zouden 21 hoeves zijn, waarvan de grootste op dat ogenblik het "Ovaersnest" (zie Heidelbergstraat nummer 29) is, en acht herbergen, waarvan twee met brouwerij.

De eerst gekende ligging van de Loppemse pastorie is de huidige locatie van het "Kasteel van Loppem" (zie Steenbrugsestraat nummer 26A, 26B en 28). De pastorie klimt op deze locatie zeker op tot de 16de eeuw. Mogelijk bevindt de pastorie zich daarvoor op nog een andere locatie, maar hierover is niets gekend. Op het einde van de 16de eeuw is de pastorie een hele tijd onbewoond geweest. Pastoor D. Storme laat pastorie en landerijen in 1624 opnieuw opmeten om een betwisting omtrent de afbakening te beslechten. In 1751 vindt pastoor E. Verdick dat de pastorie in slechte staat is en dat de afstand naar de kerk te groot is. In 1756 krijgt hij de toestemming om de pastorie te verkopen en de opbrengst te gebruiken om een nieuwe *pastorie (zie Dorp nummer 12) op te richten. Het oude "pastoriegoed" wordt gekocht door Clément de Potter, om er een "huys van playsance", of buitenverblijf, van te maken. De nieuwe pastorie, een laag dubbelhuis onder mansardedak, is afgewerkt in 1757. In 1784 wordt ook een nieuwe kosterie (zie Steenbrugsestraat 10) opgetrokken.

De relatieve rust gedurende de Oostenrijkse periode (1713-1794) brengt een economische groeit met zich mee. Om de groei te versterken is er nood aan betere infrastructuur. Op verschillende plaatsen in Vlaanderen worden zogenaamd Oostenrijkse wegen aangelegd. Hiervoor moet een octrooi aangevraagd worden bij de Oostenrijkse overheid. In 1738 worden twee octrooien aangevraagd: één voor een weg tussen Brugge en Kortrijk, en één voor een weg tussen Brugge en Menen. Beide partijen kunnen het niet met elkaar eens worden wat het beste tracé is. In 1750 komt de goedkeuring voor het traject Brugge-Kortrijk. Hierop zetten de voorstanders van de weg Brugge-Menen hun joker in: Karel-Theodoor van Neuburg, heer van Wijnendale. Het tracé van Brugge naar Menen zou niet ver van zijn heerlijkheid passeren. Zijn uitgestrekte bossen, die bij gebrek aan infrastructuur, economisch oninteressant zijn, zouden door de aanleg van de nieuwe weg gekapt en verkocht kunnen worden, en dit in een periode van houtschaarste. Hij stelt dan ook voor de kosten voor de aanleg van de weg, van Brugge tot aan de grens met de roede van Menen op zich te nemen, indien hij de toestemming krijgt om ook een verbinding te maken tussen zijn heerlijkheid en de nieuwe weg. Door zijn bemiddeling wordt het tracé Brugge-Torhout-Menen goedgekeurd in 1751. De bedoeling is om de weg rechtlijnig aan te leggen. In de praktijk blijkt echter dat de ondergrond dit niet overal toelaat. Vooral in het noorden van Loppem blijkt de ondergrond ongeschikt. Men kiest voor een rechte aanleg tot aan herberg "De Watermolen", ter hoogte van de herberg maakt de weg een bocht en volgt verder, om overstromingen te vermijden, het interfluvium tussen de Moubeek en de Veldbeek. De nieuwe weg passeert vlak langs de achterzijde van het goed "ter Loo". De brede weg wordt aangelegd met een kasseistrook in het midden, aan weerszijden geflankeerd door een aardeweg, een rij bomen en een sloot. Om het onderhoud van de weg te bekostigen worden er barelen geplaatst, waar tol moet betaald worden. Aan deze barelen wordt telkens een tolhuis opgericht, die tevens als herberg dienst doet. Voor Loppem is dit het tolhuis *"Heidelberg" (zie Torhoutsesteenweg nummer 26).

In 1778 start men met de aanleg van een verbindingsweg tussen de steenweg Brugge-Torhout-Menen en de steenweg Brugge-Kortrijk door een nieuwe rechte verbindingsweg tussen het dorp van Loppem en de steenweg Brugge-Kortrijk te Steenbrugge. Deze verbinding verloopt over het grondgebied van Loppem en wordt gevormd door de huidige Steenbrugsestraat en Heidelbergstraat. In 1787 zijn de werken voltooid en liggen er twee kasseiwegen op het grondgebied van Loppem. In het dorp van Loppem wordt een tolbareel geplaatst voor het verkeer op de Steenbrugsestraat.

Gedurende de 17de en de 18de eeuw worden op het grondgebied van de parochie Loppem een aantal bijkomende herbergen opgericht. Vanaf de eerste helft van de 17de eeuw vinden we herberg en smidse "Sint-Elooi" (zie Dorp nummers 11 en 11A) en "Den Achtergaele" (zie Dorp, afgebroken in 1976) terug. Op het eind van de 17de eeuw wordt langs de "torhoutschen brugghewegh" herberg en watermolen "De Watermolen" (zie Torhoutsesteenweg nummer 11) opgericht. De herberg met woonhuis wordt afgebroken in 1956 voor het rechttrekken van een bocht in de Torhoutsesteenweg. De bijgebouwen blijven bestaan. Circa 1762 komt hier ook nog eens herberg en tolhuis *"Heidelberg" (zie Torhoutsesteenweg nummer 26) bij.

Ook het aantal hoeves op grondgebied van de parochie Loppem groeit aan gedurende de 17de en 18de eeuw. Het "Sysenhof" (zie Eninkveld nummer 13) zou opklimmen tot circa 1600, de hoeve "Westhove" (zie Oude Ieperweg nummer 30), wordt vermeld in 1644, het "Emmaüskasteel" met neerhof, (zie Emmaüsdreef nummer 6, Kasteeldreef), wordt afgebeeld op een kaart uit 1665 (privé-bezit) en de hoeve "'t Vagevier" (zie Ieperweg nummer 87) wordt vermeld in 1719.

Vanaf het einde van de 18de eeuw kiezen enkele adellijke families voor Loppem als hun residentie en worden er een aantal kastelen opgetrokken. Enkel het goed "ter Loo", het kasteel "Breda", in deze periode gekend als "Roode Poort", en het kasteel "Emmaüs" dateren van vóór de 18de eeuw. De 18de-eeuwse kastelen gaan vaak terug op een oudere hoevesite. Het "pastoriegoed" (zie Steenbrugsestraat nummer 26) is in 1756 aangekocht door Clément de Potter en omgevormd tot een "speelgoethuys". In 1763 wordt het goed "te Boonem" aangekocht door jonker Carolus Fourbisseur, schepen van de stad Brugge, en omgevormd tot "bewalt speelgoet" (zie Stationsstraat nummer 3). Uit dezelfde periode dateert het "Wit Huis" (zie Rijselsestraat nummer 13), dat opgetrokken is door Michiel Lauwers op een perceel dat onttrokken is aan het "Hof van Steelant". Het vierde kasteel uit deze periode is het "Vijverskasteel" (zie Heidelbergstraat nummer 29), dat in 1793 door Jacques van Ockerhout opgetrokken wordt op de locatie van de landerijen van de hoeve "Ovaersnest". Enkele buitenverblijven worden opgericht in het kader van de ontginning van het veldgebied in het zuiden van Loppem. De familie van Outryve de Merckem bezit veel van deze gronden. Zij richten een buitenverblijf (Zeedijkweg nummer 38) op ten zuiden van de Pierlapont (zie straatinleiding). De omliggende gronden worden bebost en gedeeltelijk aangelegd als "Engelsche hovijnge". Iets zuidelijker bevindt zich tegenwoordig nog het kasteel "Baesveld" (zie Baesveld nummer 2), dat op een gelijkaardige manier ontstaat, eveneens op gronden van de familie van Outryve de Merckem. Het kleine buitenverblijf wordt in de loop van de 19de eeuw verschillende malen verbouwd tot een echt kasteel.

19de eeuw

Kort na de Franse Revolutie (1789) krijgt Frankrijk het aan de stok met Oostenrijk. Frankrijk valt de Oostenrijkse Nederlanden binnen en verovert ze op Oostenrijk met de Slag bij Jemappes (1792). Interne verdeeldheid onder de Franse revolutionairen maakt het voor Oostenrijk mogelijk om de Zuidelijke Nederlanden te heroveren met een overwinning bij Neerwinden (1793). In het daaropvolgende jaar komen de Fransen echter versterkt terug. De Oostenrijkse Nederlanden worden definitief bij Frankrijk ingelijfd met de overwinning bij Fleurus (1794). Hiermee wordt voor Vlaanderen een nieuw tijdperk ingeluid.

De Franse overheersing brengt talrijke veranderingen met zich mee. In 1796 wordt een nieuwe administratieve indeling van kracht. De voormalige Oostenrijkse Nederlanden worden onderverdeeld in negen departementen. Het Departement van de Leie (het latere West-Vlaanderen) wordt verder onderverdeeld in 40 kantons. Loppem wordt ondergebracht in het kanton Oostkamp. De bestaande bestuurlijke instellingen worden volledig afgeschaft. De familie de Schietere de Lophem heeft als dorpsheer geen enkele macht meer. Het dagelijkse bestuur is in handen van een 'agent municipal'. Vanaf 1800 is er ook een 'maire' of burgemeester te Loppem. Tussen 1809 en 1815 wordt deze functie uitgeoefend door Thomas de Schietere de Lophem, die zich aanvankelijk vijandig opstelt tegenover de Fransen, maar na de komst van Napoleon, via deze weg een deel van zijn macht weet te herwinnen. Ook de macht van de kerk en de religieuze instellingen wordt sterk teruggeschroefd. In eerste instantie worden de gronden en gebouwen die eigendom zijn van religieuze instellingen in beslag genomen en openbaar verkocht. Voor Loppem gaat het in totaal over 125 ha grond en een aantal gebouwen. In 1798 wordt een verordening uitgevaardigd waarbij alle openbare tekenen van godsdienst (kruisen, kapellen…) moeten verwijderd worden. Tussen 1797 en 1802 worden de kerken gesloten, tenzij de pastoor een eed van trouw aan de Franse republiek aflegt. Wellicht gebeurt dit te Loppem niet. Nadat Napoleon aan de macht komt, mildert de houding tegenover godsdienst en worden de kerken terug geopend.

In 1815 wordt Napoleon definitief verslagen bij Waterloo. De Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden worden door het Verdrag van Wenen samengevoegd tot één land, onder de Nederlandse koning Willem III (Willem I), als buffer tegen mogelijk Frans imperialisme. Thomas de Schietere de Lophem ziet af van het burgemeesterschap en wordt opgevolgd door Joseph van Caloen, echtgenoot van Marie-Christine de Potter, die onder meer het "pastoriegoed" bezit.

Na de Belgische Onafhankelijkheid (1830) wordt het gemeentebestuur vernieuwd. Joseph van Caloen wordt als burgemeester vervangen door Augustin Lauwers. In 1837 telt Loppem 225 huizen, die 1356 inwoners huisvesten. Uit het gemiddelde van 6 personen per woning blijkt dat de bevolking sneller toeneemt dan het aantal woningen.

In 1835 wordt de kerk uitgebreid met een doopkapel, bekostigd door Charles van Tieghem. De doopkapel met Byzantijnse koepel, die in 1866 beschreven wordt als een "kampernoelie, met een kap erop die geleek op een vierkante mutse", zal in 1870-1872 aangepast worden in gotische stijl met een puntgevel.

In 1838-1840 wordt de Heidelbergstraat gekasseid. Om het benodigde geld hiervoor op te brengen, plaatst men tolbarelen langs de bestaande aardeweg.

In 1841 koopt pastoor Philip-Jacques Gossaert een klein erf met een huisje erop in het begin van de Ieperweg. Hij vraagt aan de zusters maricolen uit Brugge om er een leer- en werkschool open te houden voor meisjes van arme ouders. De school van de koster in de kosterie (zie Steenbrugsestraat nummer 10) wordt door de gemeente aangenomen als jongensschool. In 1847 wordt de gemeente van hogerhand verplicht een eigen gemeenteschool te bouwen. Door de economische crisis gaan de werken pas in 1851 van start. Ondertussen breidt de leer- en werkschool van de zusters maricolen zich verder uit met bijkomende gebouwen. In 1851 wordt bij de school van de zusters maricolen ook een ouderlingentehuis, opgetrokken op kosten van Charles van Tieghem-Soenens, ingehuldigd.

In 1843 wordt het wapenschild van de familie van Steelant bij Koninklijk Besluit aangenomen als gemeentelijk wapen van Loppem.

In 1845 wordt de Société Anonyme des chemins de fer de la Flandre Occidentale opgericht. Deze maatschappij legt eerst in 1846 een spoorweg tussen Brugge en Torhout aan, die in 1847 doorgetrokken wordt tot in Kortrijk. In Loppem wordt een station gebouwd ten zuiden van de huidige Heidelbergstraat en ten westen van de spoorlijn. Het oorspronkelijke station wordt in 1883 vervangen door een nieuw gebouw: een typisch stationsgebouw, gelijkaardig aan dat van Zedelgem, bestaande uit een centraal gedeelte geflankeerd door twee dwarsvleugels onder zadeldaken. Het station in Loppem sluit in 1955, het gebouw wordt afgebroken in 1968 en vervangen door de huidige bebouwing. Rond het station van Loppem ontstaat vanaf de tweede helft van de 19de eeuw heel wat bebouwing, vooral herbergen (zie Stationsstraat nummer 49) en winkels.

In 1848 is er reeds sprake van een vergroting van de kerk met een bijkomende beuk. De geplande vergroting wordt echter niet meteen uitgevoerd. De kerk wordt in eerste instantie uitgebreid met een bid- en grafkapel (1852), naar ontwerp van Jean Bethune (Brugge), voor de familie van Caloen. Deze kapel wordt tegen de noordbeuk aangebouwd. In 1857 is de pastorie, die met een verdieping verhoogd wordt, aan de beurt. In 1866 wordt het herstel van de kerk echter dringend, wanneer het dak van de zuidbeuk dreigt in te storten. De plannen voor het herstel en de vergroting van de kerk met een derde beuk worden getekend door architect August van Assche (Gent), onder leiding van Jean Bethune, die de strikte toepassing van de neogotiek nastreeft. Bethune staat in voor het ontwerp van een volledig vernieuwd neogotisch interieur. Alle niet-gotische elementen worden uit de kerk verwijderd. De werken worden uitgevoerd in 1870-1871.

Een nieuwe stenen molen wordt, ten laatste in 1856, opgetrokken in de omgeving van het station (zie Heidelbergstraat). De molen blijft draaien tot 1932 en wordt afgebroken in 1941.

Tussen 1866 en 1875 wordt in de dorpskom een nieuwe herberg "Sint-Maarten" (zie Dorp nummer 9), die tevens dienst doet als gemeentehuis, opgetrokken. In 1938-1939 verhuist het gemeentehuis naar een nieuwbouw (zie Dorp nummer 1)

De Loppemse kastelen worden nagenoeg allemaal aangepast in de loop van de 19de eeuw. Het kasteel "Breda" zou circa 1820, ten laatste in 1850, afgebroken zijn. De meeste kastelen worden halverwege de 19de eeuw verbouwd in neoclassicistische stijl: het "Wit Huis", het "Vijverskasteel", "ter Loo", "Emmaüs", "ter Mote". Voor twee kastelen kiest men voor neotraditionele stijlen: het "Kasteel van Loppem" wordt volledig herbouwd in een neogotische stijl, het kasteel "Baesveld" kent verschillende bouwfases, waarbij telkens gekozen wordt voor een historiserende stijl, geïnspireerd op Vlaamse renaissance. Het domein "Merckemveld" wordt na de dood van Jean-Jacques van Outryve de Merckem verkaveld en verkocht. Zijn dochter is gehuwd met Patrice de Coninck en samen bewonen zij het buitenverblijf dat zal uitgroeien tot kasteel "Baesveld". In 1861 wordt er nog een bijkomend kasteel opgetrokken in neoclassicistische stijl, kasteel "Lisbona" (zie Torhoutsesteenweg nummer 5).

Als direct gevolg van de liberale schoolwet "Van Humbeeck", die godsdienstonderricht verbiedt in gemeentescholen, wordt circa 1880 een vrije jongensschool opgericht (zie Stationsstraat). De school kent een groot succes en wordt, na de verkiezingsoverwinning van de katholieke partij in 1884 en de daaropvolgende afschaffing van de gemeenteschool in 1886, door de gemeente aangenomen als officiële school.

Loppem is in de 19de eeuw nog hoofdzakelijk een landelijke gemeente. Een groot deel van de bevolking is tewerkgesteld in de landbouw, hetzij als landbouwer, hetzij als landarbeider of dagloner. Rond de dorpskern zijn een aantal ambachtslieden gevestigd, die louter voorzien in plaatselijke behoeftes. Hiernaast zijn de kastelen en de spoorwegen de grootste werkgevers op het grondgebied van Loppem. Verder vinden veel Loppemnaars werk in de bouwsector, waar onder meer de bouw van het krankzinnigengesticht in Sint-Michiels (Brugge) en de abdij van Zevenkerken (Sint-Andries, Brugge) veel werkkrachten aantrekken. Ten slotte zijn ook de Brugse zeehaven, de bloemisterijen rond Brugge en de fabriek La Brugeoise (zie Assebroek) circa 1900 belangrijke werkgevers voor Loppem.

De 20ste eeuw

De 20ste eeuw begint bruusk wanneer Duitse troepen in 1914 Loppem bezetten. Aanvankelijk moeten vooral de kastelen het ontgelden, maar ook de grote hoeves worden geconfronteerd met plunderingen en opeisingen. De abdij van Zevenkerken (zie Sint-Michiels, Brugge) wordt ontruimd en ingericht als ziekenhuis. De Duitse officieren kunnen van hun verwondingen herstellen in één van de Loppemse kastelen. In juni 1917 wordt op het grondgebied van Loppem, langs de Zeedijkweg een 'Pionierpark' aangelegd, met munitieopslagplaatsen en schuilkelders langs beide zijden van de straat (zie Zeedwijkweg). In 1918 trekken de Duitse soldaten zich terug. Bij de bevrijding vallen een aantal Duitse obussen in de dorpskom waar ze heel wat schade aanrichten.

Loppem, en meer bepaald het "Kasteel van Loppem" (zie Steenbrugsestraat nummer 26) speelt een belangrijke rol in de Belgische naoorlogse politiek met de zogenaamde 'coup van Loppem'. Koning Albert I neemt kort na de bevrijding zijn intrek in het kasteel en ontvangt er de liberale en socialistische voormannen. De regering van Le Havre, die tijdens de oorlog de macht uitoefende van achter de frontlinie in Frankrijk, dient vlak na de bevrijding haar ontslag in en de koning pleegt in Loppem overleg met de drie politieke partijen om een regering van nationale unie te vormen, met op het programma een grondwetwijziging om het algemeen enkelvoudig stemrecht (voor mannen) en de vernederlandsing van het hoger onderwijs mogelijk te maken.

Op initiatief van burgemeester Albert van Caloen wordt in 1920 een oorlogsgedenkteken opgericht op het kerkhof, ten zuidwesten van de kerk ingewerkt in de kerkhofmuur. Het ontwerp is van architect Joseph Viérin (Brugge) en het wordt uitgevoerd in Euvillesteen door J. Deplancke (Ieper).

Vanaf 1924 vangt men in het noorden van Loppem aan met de bouw van de priorij van Bethanië (zie Sysen nummer 8), als tegenhanger van de abdij van Zevenkerken. Beide gebouwen zijn ontworpen door Joseph Viérin. Zevenkerken komt door een wijziging van de gemeentegrenzen in Sint-Andries (Brugge) te liggen. De bouwwerken aan Bethanië duren met onderbrekingen voort tot 1957.

In 1933 wordt de spoorlijn te Loppem verlegd, ten gevolge van de verplaatsing van het Brugse station van het Zand naar de huidige locatie. De oorspronkelijk rechte spoorlijn wordt even ten noorden van het station naar het oosten afgeleid. De oorspronkelijke spoorwegbedding wordt in 1937 heraangelegd als straat, en geopend in 1938 (zie Autobaan). De nieuwe straat sluit aan bij de autosnelweg die in 1940 afgewerkt is, wat de vestiging van kleinschalige industrie bevordert, onder meer een knopenfabriek (1935), waarvan de gebouwen in 1980 afgebroken worden.

In 1934 wordt een parochiaal centrum en feestzaal opgericht langs de Ieperweg, bekostigd door Albert van Caloen en Maria-Theresia van Ockerhout. Dit gebouw biedt onderdak aan de talrijke christelijk geïnspireerde verenigingen die in Loppem ontstaan rond deze periode.

In 1940 is het eerste gedeelte van de eerste Belgische autosnelweg, de E5 (later de E40/A10), tussen Aalter en Jabbeke afgewerkt. De 'Lac van Loppem' (zie Lac) wordt gegraven om de op- en afritten op Loppems grondgebied aan te leggen.

In mei 1940 wordt België ingenomen door Duitse troepen. Koning Leopold III verblijft op het einde van mei enkele nachten in het "Wit Huis". Twee dagen na zijn vertrek wordt het begin van de Rijselsestraat gebombardeerd. De huizen in de omgeving van het "Wit Huis" geraken beschadigd. Op 28 mei komen de Duitse soldaten aan in Loppem en behoort Loppem officieel tot het bezet gebied. De abdij van Zevenkerken (Sint-Andries, Brugge) wordt in eerste instantie ingericht als militair hospitaal voor Belgische soldaten. Op de gronden van de abdij, maar nog op het grondgebied van Loppem, ligt een klein oorlogskerkhof met graven van soldaten die in de abdij verzorgd zijn, maar het niet gehaald hebben. De gebouwen van de abdij worden opgeëist door de Duitse bezetter. Aanvankelijk wordt er een afdeling van de Duitse 'Wehrmacht' gevestigd, en vanaf 24 maart 1942 wordt geheel de abdij ingenomen door de 'Organisation Todt', die onder meer instaat voor de bouw van de Atlantikwall.

Onder de Duitse bezetting wordt voor de eerste maal een Groot-Brugge opgericht. Men wil voor de nieuwe agglomeratie zo veel mogelijk natuurlijke grenzen volgen. Ter hoogte van Loppem kiest men als grens voor de spoorlijn Brugge-Kortrijk tot aan de E40/A10 en vandaar volgt men de E40/A10 tot aan de grens met Sint-Andries. Loppem verliest hierdoor een deel van haar grondgebied en het noorden, maar krijgt ter compensatie een deel van Sint-Andries, gelegen ten zuiden van de E40/A10. Hierdoor komt de abdij van Zevenkerken tijdelijk op Loppems grondgebied te liggen. Na de bevrijding in 1944 wordt de oprichting van Groot-Brugge met terugwerkende kracht nietig verklaard.

In 1946 vestigen de broeders van het Heilig Hart zich te Loppem op het goed "ter Loo". Vanaf 1970 richten zijn hun domein in als bezinningscentrum.

In 1948 maakt men plannen om een nieuwe begraafplaats (zie Dorp) aan te leggen. Vier jaar later kan de begraafplaats gewijd worden. De oude kerkhofmuur (circa 1784) rond de kerk wordt afgebroken en de zerken verwijderd. De nieuwe begraafplaats wordt nog uitgebreid in 1996.

In 1971 wordt Groot-Brugge opnieuw opgericht en weerom kiest men ervoor om natuurlijke grenzen te volgen. Men volgt dezelfde grenzen als bij de eerste oprichting van Groot-Brugge in 1942. Loppem moet dus het noorden van haar grondgebied afstaan. Ditmaal wordt Sint-Andries echter op zijn geheel bij Groot-Brugge gevoegd. Er is dus geen gebiedscompensatie.

In 1975 wordt een sportcentrum opgericht (zie A. Van Caloenstraat). Vanaf 1995 staat het complex gekend onder de naam "DE STROOIEN HANE", verwijzend naar een circa 1928 afgebrande hoeve langs de Steenbrugsestraat, in de onmiddellijke omgeving van het sportcentrum. In hetzelfde jaar beslist men de as Stationsstraat-Heidelbergstraat te verbreden en recht te trekken ter hoogte van de dorpskern. Verscheidene gebouwen worden onteigend en afgebroken. De straat wordt verlegd naar achter het gemeentehuis, waardoor het dorp ontlast wordt. Tegelijkertijd wordt er een groot plein gecreëerd, dat dienst doet als parking.

Bij de gemeentefusies van 1977 wordt Loppem samengevoegd met Veldegem en Aartrijke onder hoofdgemeente Zedelgem. Oorspronkelijk zouden Aartrijke, Veldegem en Zedelgem bij Torhout gevoegd worden, terwijl Loppem onder Oostkamp zou komen te ressorteren. Men geeft echter de voorkeur aan het behoud van de naam Zedelgem in het belang van de industrie op de wijk De Leeuw. In Loppem gaan er in eerste instantie stemmen op om een zelfstandige gemeente te worden, maar als dit niet blijkt te lukken zijn de meningen verdeeld tussen aansluiting bij Oostkamp of bij Zedelgem. Het voormalige gemeentehuis van Loppem wordt na de fusie in gebruik genomen als bibliotheekfiliaal en postkantoor.

Het 'Flatgebouw Loppem', opgetrokken op de vroegere locatie van het rusthuis van de zusters maricolen van Brugge, dat eigendom is van de Interbrugse Maatschappij voor de Huisvesting, wordt vanaf 1979 gehuurd door het OCMW van Zedelgem en voor eigen rekening uitgebaat als serviceflats onder de naam "Maartenshove" (zie Ieperweg). In 1990 worden de gebouwen aangekocht en uitgebreid en verbouwd tot Rust- en Verzorgingstehuis. In 2007 wordt nog een bouwvergunning afgeleverd voor de uitbreiding van de gebouwen met nieuwe serviceflats.

Tussen 1980 en 1985 wordt de wijk De Toekomst uitgebouwd ten zuidwesten van de Loppemse dorpskern, grosso modo ingesloten tussen de Rijselsestraat en de Stationsstraat.

In 1984 verwerft de gemeente Zedelgem 12 ha van het domein "Merkemveld". Er wordt een 'bosleerpad' aangelegd en het domein wordt opengesteld voor het publiek. De gemeente blijft het domein stelselmatig uitbreiden met nieuwe aankopen.

Vanaf 1991 begint men met de aanleg van de wijk Hof van Steelant, ten zuidoosten van de dorpskern in de onmiddellijke omgeving van de gelijknamige hoeve.

RUIMTELIJKE STRUCTUUR EN BOUWKUNDIG ERFGOED

De huidige gemeentekern van Loppem situeert zich rond het Dorp met centraal de *parochiekerk Sint-Martinus en aansluitend de grote verkeersassen Steenbrugsestraat, Rijselsestraat en Stationsstraat. Het dorp ontwikkelt zich rond de kerk en langs de noord-zuid en oost-westas. Het zwaartepunt van de gemeente bevindt zich in de noordoosthoek tegen de grens met Sint-Michiels (Brugge). De Kerkebeek stroomt van zuid naar noord ongeveer in het midden van de gemeente. De dorpskern wordt ten westen en ten noorden begrensd door de spoorweg Brugge-Kortrijk.

De kerngemeente met belangrijke landbouwuitbatingen ontstaat op het vruchtbare noordelijke deel dat historisch samenvalt met de heerlijkheid Loppem ten Vrijen. De dorpsheren van Steelant vestigen zich hier op het *"Hof van Steelant" langs de Rijselsestraat. Het zuiden van de gemeente, historisch horend bij de heerlijkheid Den Houtschen wordt, ongeveer vanaf de Zeedijkweg, getypeerd door voormalig veldgebied op arme gronden en met van oudsher schaarsere bebouwing.

Op de Grote Kaart van het Brugse Vrije door Pieter Pourbus (1571) gekopieerd door Pieter Claeissens (1601) loopt ten noorden van de *Sint-Martinuskerk de "iperweg", de oude weg naar Torhout. Op de kaart is langs de weg al bebouwing te zien, aangeduid als "Zuutweghe" en "Te Maeken". Restvakken van deze oude baan zijn hoofdzakelijk terug te vinden op grondgebied Loppem en Veldegem. Ten westen van het dorp staat "Ovaers nest" (Vijverskasteel, Heidelbergstraat nummer 29) aangeduid. De oude weg van Brugge naar Rijsel is op de kaart afgebeeld met een verloop van het noordoosten naar het zuidwesten en doorkruist de dorpskern (Steenbrugsestraat-Rijselsestraat). Door de aanleg van de rechte Torhoutsesteenweg tussen 1751 en 1754 zal de oude weg naar Ieper aan belang inboeten. Langs de nieuwe baan staan meerdere tolbarelen opgesteld en ontstaat een diligencelijn met enkele afspanningen onder meer de *"Heidelberg".

Op de Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden, opgenomen op initiatief van Graaf de Ferraris (1770-1778), bevindt de belangrijkste bewoningskern zich nog steeds rondom de Sint-Martinuskerk en de uitvalswegen, ten zuidwesten van de kerk ligt het kasteeldomein *"ter Mote" (Stationsstraat nummer 3). Duidelijk is te zien hoe de akkerbouw zich concentreert in het noordelijke deel van Loppem, met onder andere de grote opperhof-neerhofsite van "De Rode Poort", de zuidelijke helft bestaat uit onontgonnen heidegebied. Het centrum blijft grosso modo ongewijzigd in de 19de eeuw.

De huidige bebouwing in de dorpskern van Zedelgem klimt op tot de 18de eeuw bij de *pastorie en het "Wit Huis" (Rijselsestraat nummer 13). De *dorpskern wordt onder meer getypeerd door brede 19de-eeuwse lijstgevels, het gemeentehuis (1939) langs het dorpsplein, enkele vrijstaande lage woningen tegenover de kerk, de aanwezigheid sedert circa 1950 van een begraafplaats en enkele burgerwoningen langs de Rijselsestraat.

Ten zuiden van de kerk ligt centraal in de dorpskom de kasteelsite *"ter Mote" (Stationsstraat nummer 3) die ontstaan is uit een hoeve. Vanaf de Rijselsestraat loopt in zuidelijke richting de Molendreef waar de molenaarswoningen (nummer 2, nummer 13) nog herinneren aan de nu verdwenen "Plaetsemeulen". De noordwesthoek van de dorpskern wordt afgebakend door het grote kasteeldomein van het *"kasteel van Loppem" (Steenbrugsestraat 26A) teruggaand op een 18de-eeuws pastoorsgoed.

Net buiten de dorpskom bevinden zich voorbij de spoorweg langs de Heidelbergstraat enkele grote huizen uit het begin van de 20ste eeuw zoals het landhuis "Villa Madonna" (nummer 22), de directeurswoningen (nummer 4 en nummer 24) en het grote kasteeldomein het "Vijverskasteel" (nummer 29).

De architectuur uit het begin van de 20ste eeuw bestaat meestal uit bescheiden arbeiders- of burgerwoningen. Tijdens het interbellum worden nog steeds tal van traditionele, bakstenen woningen opgetrokken, soms in combinatie met sierbakstenen. Een woning in modernistische stijl gebouwd in 1935, is terug te vinden ter hoogte van de Steenbrugsestraat nummer 6.

Buiten de gemeentekern is er verspreide hoevebouw en kleinschalige, landelijke architectuur. De hoeves sluiten typologisch meestal aan bij het type van de hoeve met losse bestanddelen waarvan sommige teruggaan op oude sites maar vaak met latere, recente of aangepaste gebouwen.

Loppem bewaart tot op heden enkele belangrijke historische hoeves, waarvan de ontstaansgeschiedenis in sommige gevallen opklimt tot de 14de eeuw. Enkele voorbeelden zijn het *"Evershof" (Steenbrugsestraat nummer 30), het *"Hof van Steelant" (Rijselsestraat nummer 17) van de dorpsheren van Loppem, "Klein Eeckhout" (Arentsdreef nummer 4), "ten Hille" (Oude Ieperweg nummer 32), "Hof te Wyssant" (Rijselsestraat nummer 136), *"te Waterken" (Loppemsestraat nummer 58) en *"Het Klokhof" (Zeedijkweg nummer 20). Het noorden van Loppem wordt bepaald door enkele groenzones horend bij de kasteeldomeinen "Lisbona" (Torhoutsesteenweg nummer 3) en "Emmaüs" (Emmaüsdreef nummer 6), de "Priorij van Bethanië" (Sysen nummer 8), de "Lac van Loppem" en het natuurgebied met vijver bij de nu verdwenen watermolen. Zuidelijker ligt het goed "ter Loo" (Torhoutsesteenweg nummer 56).

In de uiterste zuidhoek van de gemeente gaat het natuurdomein "Merkemveld" terug op het kasteeldomein van het kasteel "Baesveld" (Baesveld nummer 2) en ontstaan in het kader van de laat 18de eeuwse bebossing van het veldgebied.

Opvallende moderne architectuur is terug te vinden bij het *K.I.-centrum (Torhoutsesteenweg nummer 48) en de woningen *Bronnendreef nummer 7, Merkemveldweg nummer 26 en Brombilk nummer 14.

Loppem is een snel groeiende gemeente voor een groot deel georiënteerd op Brugge. Het centrum is omgeven door een viertal verkavelingen. Ten westen van de Torhoutsesteenweg bevindt zich sedert de jaren 1970 een residentiële woonwijk in een bosrijke omgeving. De nabij gelegen autosnelwegen E40/A10 (Oostende-Brugge) en E403/A17 (Brugge-Doornik) met opritten aan het klaverblad op de grens van Loppem met Oostkamp en Brugge en de Autobaan (N397) bieden aan de bewoners een snelle verbinding naar werkplaatsen buiten de gemeente. Naast woongemeente met grote, nog steeds uitbreidende verkavelingen heeft Loppem het uitzicht van een landelijke gemeente behouden, terug te vinden onder meer langs de Oude Ieperweg, de Zeedijkweg, de Rijselsestraat en Pierlapont. Loppem heeft geen industrie. De noordoosthoek wordt in belangrijke mate bepaald door de aanwezigheid van de autostrades met op- en afritten. Tussen de Autobaan en de spoorweg bevindt zich een bescheiden KMO-zone.

  • BOURGEOIS J., GOETHALS A., MEGANCK M., URMEL L., Inventarisatie van het archeologische erfgoed van de gemeente Zedelgem op basis van luchtfotografisch onderzoek (voorjaar 2004), onuitgegeven naslagwerk, Gent, 2004.
  • BOURGEOIS J., MEGANCK M., SEMEY J., Cirkels in het land. Een inventaris van cirkelvormige structuren in de provincies Oost- en West-Vlaanderen. Deel II, Archeologische Inventaris Vlaanderen. Buitengewone reeks nr. 5, Gent, 1998, p. 62-64.
  • COUDENYS C., MADOU B., Sociaal bewogen, in LEROY P.J., Vier maal een is vijf. Terugblik op 25 jaar fusiegemeente Zedelgem, Zedelgem, 2003, p. 37-51.
  • DE BOT H., Stationsarchitectuur in België. Deel 1: 1835-1914, Turnhout, 2002-2003, p. 118-120.
  • DECEUNINCK V., De aanleg van de weg Brugge-Torhout, in Zilleghem. Handelingen van de Kring voor heemkunde en geschiedenis Pastoor Ronse, jg. 22, nummer 1, 2001, p. 3-20.
  • DHONT A., RAMON A., Het politieke verhaal van een nieuwe gemeente, in LEROY P.J., Vier maal een is vijf. Terugblik op 25 jaar fusiegemeente Zedelgem, Zedelgem, 2003, p. 9-24.
  • DHONT A., VERVENNE A., Geschiedenis van Loppem, Loppem, 1974.
  • DUFLOU R., Een sportieve gemeente, in LEROY P.J., Vier maal een is vijf. Terugblik op 25 jaar fusiegemeente Zedelgem, Zedelgem, 2003, p. 53-57.
  • JACOBS M., Zij, die vielen als helden… Inventaris van de oorlogsgedenktekens van de twee wereldoorlogen in West-Vlaanderen, Deel 2, Brugge, 1996, p. 227.
  • SOMERS R., Een historische wandeling in de Loppemse dorpskom. Handleiding voor de gidsen, publicatie in het kader van Open Monumentendag, Zedelgem, 2003.
  • VERVENNE A., De parochie Sint-Martinus te Loppem en haar pastoors van 1300 tot heden, Loppem, 1980.
  • VERVENNE A., Oude hoeven, herbergen en molens en hun bewoners te Loppem, Loppem, 1976.

Bron: VAN VLAENDEREN P. & VRANCKX M. 2010: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Zedelgem met deelgemeenten Aartrijke, Loppem en Veldegem, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL47, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Van Vlaenderen, Patricia; Vranckx, Martien
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Loppem [online], https://id.erfgoed.net/themas/15875 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.