Geografisch thema

Zurenborg

ID
17286
URI
https://id.erfgoed.net/themas/17286

Beschrijving

Wijk ten zuidoosten van Antwerpen, aanvankelijk grotendeels gelegen in de 19de-eeuwse stadsuitbreiding met slechts enkele straten op grondgebied Berchem; ten noorden begrensd door de Plantin en Moretuslei (de overwelfde Herentalsevaart), ten oosten en ten zuiden door de Singel (de voormalige Brialmontvesten), ten westen door de spoorbaan Antwerpen-Mechelen.

Centraal lag de omwalde "Zurenborg Hoeve", een 16de-eeuws lusthof met boerderij. De naam herinnert aan de zure gronden van het landelijk gebied aan weerszijden van de Potvliet, de oude grens tussen Berchem en Antwerpen. In 1912 werden de huidige grenzen vastgelegd ingevolge een overeenkomst met de stad: de domeinen Middelheim en Vogelenzang werden aan Antwerpen overgedragen om opgenomen te worden in het Nachtegalenpark, in ruil kreeg Berchem de Leemput-, Schelp-, Krijt- en Klokstraat, de Guldenvliesstraat, de Transvaal-, Waterloo-, Generaal Van Merlenstraat, alsook dat deel van de Cogels-Osylei en Pretoriastraat dat op Antwerpen lag; de inmiddels verhoogde ringspoorweg vormde de grens.

In 1837 werden de gronden van de "Zurenborg Hoeve", ruim 60 ha groot, gekocht door baron J.J.R. Osy; zijn zoon Edouard en diens zwager John Cogels vergrootten het domein met twee resterende kavels tot meer dan 64 ha. In 1872-74 werd dwars door hun eigendom de ringspoorweg naar Nederland aangelegd en in 1876-79 het aanpalend goederenstation Borgerhout opgetrokken: de bouw daarvan was beslissend voor de oprichting van de Maatschappij van het Oosten, de wieg van Zurenborg. Toen vlakbij het nieuwe spoorwegemplacement ook nog een gasfabriek werd gebouwd was de kogel door de kerk. De op 10 november 1881 gestichte "Maatschappij van het Oosten" zou de Zurenborggronden omvormen tot een goed uitgerust industriepark. In de eerste jaren van haar bestaan liet zij, vooral ten noorden van de ringspoorweg, op korte tijd verschillende straten aanleggen; van haar eerste doelstelling, het aantrekken van industrie, kwam verder niets meer in huis; op enkele loten na werden de bouwrijp gemaakte gronden gesplitst in loten en percelen die enkel geschikt waren voor huizenbouw. Op 15 juli 1886 werd een tweede maatschappij opgericht, de "Maatschappij voor het Bouwen van Burgerhuizen", waarvan het dagelijks bestuur werd waargenomen door Louis Luyckx; tot 1914 was hij de spilfiguur van de in 1894 gefusioneerde maatschappijen; zijn stempel rust tot op heden op Zurenborg; de maatschappijen leven voort onder de naam Engetrim.

Een eerste vereiste voor een gunstige ontplooiing van de wijk waren goede verbindingen met de aangrenzende gemeenten Antwerpen, Borgerhout, Berchem en een directe spoorwegaansluiting met het station van Borgerhout; het succes van de trammaatschappijen die zich na 1890 aan Tram- en Draakplaats vestigden is onder meer hieraan te danken. Tussen 1882-84 werden vrijwel alle straten tussen de vaart en de ringspoorweg, met name op Zurenborg Antwerpen, aangelegd; centrum van de wijk is de Dageraadplaats waar lange straten op uitkomen die het gebied horizontaal, verticaal en diagonaal doorkruisen en aansluiten op een bestaand wegennet. Van 1884 tot 1910 kwamen de straten ten zuiden van de ringspoorweg, met name op Zurenborg Berchem, tot stand; de aanleg was fragmentarisch, verkeerstechnische argumenten doorslaggevend; aan de creatie van een residentiële wijk met Cogels-Osylei als as werd aanvankelijk helemaal niet gedacht; de aanleg van het rondpunt en de min of meer symmetrische inplanting van Generaal Van Merlen-Waterloostraat enerzijds, Generaal Capiaumont-Velodroomstraat anderzijds dateert pas van na 1894.

Aan de Antwerpse straten werden namen van sterrenbeelden gegeven, aan de Berchemse namen in verband met de Boerenoorlogen in Zuid-Afrika en de Slag bij Waterloo; de naam Cogels-Osylei werd door de beheerders van de maatschappijen aan de respectievelijke gemeentebesturen opgedrongen.

Vanaf 1885 begonnen de diverse eigenaars hun gronden te bebouwen; aanvankelijk waren de maatschappijen de belangrijkste opdrachtgever, later trad het privé-initiatief meer op de voorgrond. Hinderlijke bedrijven waren niet toegelaten, een bouwverplichting binnen de twee jaar na aankoop van de grond werd opgelegd en de aanleg van een tuin was verplicht; cafés mochten enkel op de hoeken worden ingeplant: voor alles moest de burgerlijke woonsfeer worden gevrijwaard. De maatschappijen ontwierpen noch bouwden de huizen, wel behielden ze zich het recht voor de bouwplannen te keuren en desgevallend te corrigeren. Zij lieten vooral huizengroepen oprichten, een gebruikelijk procédé, dat hier echter tot betere resultaten leidde door de zorgvuldige keuze van de architecten en het strenge toezicht op de uitvoering van de werken. In de regel werden befaamde Antwerpse bouwmeesters aangetrokken; namen als J. Bascourt, J. De Weerdt, E. Dieltiens, J. Hofman, F. Smet-Verhas, E. Stordiau, F. Van Dijk, de architectenbureaus Cols-Defever en Bilmeyer-Van Riel, zijn in de Antwerpse architectuurgeschiedenis al lang geen onbekenden meer; het duo D. Rosseels en J. Coninck-Westenberg maakte op Zurenborg zijn debuut. Onder het waakzame oog van directeur L. Luyckx produceerden zij, vooral op het Berchemse grondgebied, veruit het beste wat de Antwerpse Belle époque heeft voortgebracht. Aannemers, onderaannemers en ambachtslui werden niet zelden in de buurt zelf gerekruteerd wat de garantie op beter en eenvormiger werk nog verhoogde. Al het beeldhouwwerk werd vrijwel uitsluitend geleverd door J. Weyns.

Naarmate de jaren vorderden werd het woningaanbod steeds meer gedifferentieerd. Na de eerste bouwfase, vooral op het Antwerpse deel van Zurenborg, met nog vrij eenvoudige, neoclassicistische burgerhuizen, werd vanaf 1885 een schuchtere aanvang gemaakt met het bouwen van enkele villa's in de Transvaalstraat; zij vormen de aanhef van de tweede, Berchemse kern die vooral vanaf 1894, met de aanleg van de Cogels-Osylei, opbloeide; naast villa's met tot de verbeelding sprekende namen in en rond de lei, werden talrijke grotere en kleinere burgerhuizen en, aan de rand van de wijk, ook arbeidershuizen gebouwd. Instellingen van openbaar nut zoals kerk, scholen, politiebureel, de zetel van immobiliën- en trammaatschappijen, alsook de meeste winkels en cafés werden op het Antwerpse deel ingeplant; een velodroom werd van 1894 tot 1910 opengesteld nabij de vesten, ter hoogte van Velodroom- en Generaal Capiaumontstraat.

Voor elk type van bebouwing gold dezelfde norm: het monumentale effect dat de groep uitstraalde in zijn relatie met de omgeving primeerde op de individuele woning; bestudeerde hoeksituaties, pleinvorming en integratie van groen pasten perfect in deze coherente urbanistische visie. Schaal en volume van de afzonderlijke woningen, gemiddeld twee of drie traveeën en evenveel bouwlagen verschilden in se weinig van andere heren-, burger- of arbeidershuizen uit die tijd, de binnenindeling was beslist conventioneel. Door hun groepering stegen ze echter in aanzien en daalden in prijs. Aan het decor van de straat werd uitermate veel belang gehecht: een exuberant eclecticisme met vormen en kleuren ontleend aan de meest uiteenlopende stijlrichtingen, verweven tot fantasierijke, overdadig geornamenteerde creaties, genoot de volle steun van de behoudsgezinde maatschappij; art-nouveau-ontwerpen, meestal in opdracht van particulieren, beperkten zich doorgaans tot kleinschaliger projecten; de "Vier Seizoenhuizen" op de hoeken van de Generaal Van Merlenstraat zijn de uitzondering op de regel.

De appreciatie van dit amalgaam is een geschiedenis op zich. Door de toenmalige burgerij geprezen en gegeerd werd het door sceptische architecten reeds voor de Eerste Wereldoorlog de grond ingeboord; van huisvesting voor een "beter publiek" verviel het in de jaren zestig tot toevluchtsoord voor marginalen en alternatieve jongeren; van de kaart geveegd door projectontwikkelaars, werd het op de valreep gered door een nieuwe generatie verlichte architecten met R. Braem op kop. De overheid bevestigde deze laatste evolutie bij Koninklijk Besluit van 10 januari 1980 en 11 april 1984, respectievelijk door de bescherming van Zurenborg-Berchem als stadsgezicht en honderdzeventig huizen als monument.

  • BEKAERT G. 1984: Architecturae Liber XI. Cogels.Osylei, Brussel-Luik.
  • DE LATTIN A. 1951: Beroemde medeburgers. Het Antwerps Beeldenpatrimonium, Antwerpen, 124-126.
  • ELAUT A.-POSSEMIERS J. 1988: Op wandel door de belle époque, Brussel.
  • POSSEMIERS J. 1984: De voorstad groeit. Zurenborg, de Antwerpse oostwijk van 1881 tot 1914. Een schaakbord voor katholieke bouwspeculanten, onuitgegeven licentiaatsverhandeling geschiedenis, Katholieke Universiteit Leuven.
  • VANHOVE B. 1978: De Art Nouveau-Architektuur in het Antwerpse: een doorsnede, onuitgegeven licentiaatsverhandeling kunstgeschiedenis en oudheidkunde, Rijksuniversiteit Gent.

Bron: KENNES H., PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. & HIMLER A. 1992: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Fusiegemeenten, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nd, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Plomteux, Greet
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Zurenborg [online], https://id.erfgoed.net/themas/17286 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Stad Antwerpen

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.