De oudste benaming dateert van 990, jaar waarin graaf Ansfried zijn domein in Lommel, in de oorkonde omschreven als villam suam de Loemele, aan de kapittelkerk van Hilvarenbeek schenkt. Het tweede deel: lo, dat tot le evolueerde, zou wijzen op bos op hoge zandgrond. Het eerste kan als een waternaam worden beschouwd. Loem, lum is in verband te brengen met het Oudengelse lum(m): ven, moeras. De volledige dorpsnaam betekent dan: een hoger gelegen loof- of kreupelbos bij een moeras of ven.
Het grondgebied van Lommel, een der grootste gemeenten van België, gelegen op de noordwestrand van het Kempens laagplateau, waar de 50 meter hoogtelijn (Kattenbos-Eltenbos) de waterscheiding vormt van Maas-(Dommel) en Schelde-(Nete)bekken, telt diverse beekjes, waarvan de voornaamste zijn: de Elzenloop, de Kolkgracht (gedeeltelijk de grens met Luyksgestel), de Eindergat- of Rijtjesloop, de Einder-, Dodevenkuil-, Klacht- en Hondshoevenloop, de Heuvelse Loop, de Voetveld- of Ritrijenloop, de Stevensvennen-, Katrijt- en Oude-Voswijerloop, de Hinneputbeek of Oude Beek en de Balengracht (grens met Balen). Deze "rijten" of "lopen" lagen bovendien aan de basis van het ontstaan van de negen oude Lommelse woonkernen.
De Grote Nete, de enige belangrijke waterloop op Lommels grondgebied, vormt een natuurlijke grens in het zuiden. Tot het midden van de 19de eeuw bleef in Lommel driekwart van de totale oppervlakte "woeste" grond van heide en moeras. De afbouw van het heideareaal gebeurde in 1840-60 en na 1880. In de heide liggen of lagen diverse moerassen of platten, waar turf en schadden gestoken werden. De voornaamste zijn: de Maai, de Vriesput, eeuwenlang het weidegebied voor de schapen van de abdijhoeven van Averbode, Hoever-, Karrestrater- en Barrierplat, Heuvelse of groene Maai, Heiderplat, Riebos en de Blokwaters, van de vennen van weleer het enige overblijvende die naam waardig. De Blokwaters refereren toponymisch aan de ligging van de vennen in het vroegere open en vlakke heidegebied van de Hoge-Maatheide. "Blok" komt van "blaak": vlak, effen, bloot.
De Lommelse landduinen of bergen ontstonden op het einde van de laatste ijstijd (10.000 voor Christus), onder invloed van zuidwestwinden. Jongere stuifzandformaties vormden zich in de late middeleeuwen (12de - 14de eeuw), ten gevolge van bevolkingstoename en ontginningsactiviteit die resulteerden in het onoordeelkundig afgraven van de heide. In Lommel liggen deze "bergen" in een halve cirkel van het zuidoosten (Hoeverberg) tot het noorden. (Blekenberg). Omstreeks 990 lag Lommel in het loofwoud van de Hoge Kempen. In de middeleeuwen trad ontbossing op, waarbij heide in de plaats kwam. In Lommel waren bossen nadien schaars. De Dukaat en de Soeverein waren circa 1850 zo goed als de enige bospercelen in Lommel, confer de kaart van P. Vandermaelen (1850).
Aan het eind van de 18de en vooral in de 19de eeuw wou men de "woeste" gronden ontginnen en werd massaal dennenbos aangeplant. Dankzij voortdurende herbebossing in de 20ste eeuw is Lommel een relatief groene gemeente gebleven. De plaatselijke VVV heeft vier wandelgebieden gecreëerd van in totaal 117 km: Kattenbos, dat met het Pijnven in Eksel deel uitmaakt van het Park der Lage Kempen en duinen en door oude zandwinningsputten ontstane vijvers omvat, Kerkhoven, Blauwe Kei en Sportcentrum.
Lommel bestond in het ancien régime uit negen gehuchten. De oudste nederzettingen waren op de hoger gelegen en drogere gebieden te vinden. Volgende woonkernen zijn van Merovingisch-Karolingische oorsprong: Abdijhoeven, Dorp, Lutlommel, waarvan de voorbepaling luttel: "klein" laat veronderstellen dat zich eertijds in Lommel een soort "dubbeldorp" aan het vormen was, waarbij het zwaartepunt van Lutlommel naar Dorp zou zijn verlegd na de stichting van de parochie en de bouw van de kerk, Heuvel, waar in de late middeleeuwen een klein gebedshuis stond, confer de "Kapelberg", Kattenbos, waarvan het tweede deel erop wijst dat de nederzetting op een gerooid loofbos tot ontwikkeling kwam. Laat-middeleeuws, van na 1200, zijn: Einde (met de Grote Hoef), refererend aan een verder van het Dorp gelegen nederzetting, Heide, een straatnederzetting langs de huidige Heidestraat, Wijerken, naar de bij de Klachtloop gelegen visvijver, waar in de late middeleeuwen de buurtschap Wijerken ontstond, Adelberg, een verbinding van de waternaam "aar", "ader" met -berg, Dodeven, naar een stilstaand ven, Vrijshorring, naar de eerste bewoner-eigenaar Laurijs, Laurentius van een hoekvormig perceel land, en Eltenbos, hetgeen "hooggelegen bos" betekent.
Na 1500 ontwikkelden zich op het gehucht Heuvel nog twee andere woonkernen: Driehoek en Schievelhoek. Lommel had zijn heide op de Dorperheide, Lutlommel in de Leuken, de Heide in de Heiderheide en de Heuvel in de Heuvelse Heide, waar nu de Kolonie is, waarover verder meer.
In tegenstelling tot de oudere woonkernen bevonden de nieuwe gehuchten zich in het lagere, natte deel van Lommel. Omstreeks 1800 ontstonden zo: Barrier, genoemd naar het barrierhuis langs de pas aangelegde steenweg van Luik naar 's-Hertogenbosch, waarrond de "woeste" gronden vanaf 1792 werden ontgonnen, Kerkhoven, genoemd naar de allereerste ontginner, J.F. Van Kerckhoven alias Kerckhofs, die zich vanaf 1777 op het Balense gedeelte van de nederzetting had gevestigd, Stevensvennen, waar zich pas in 1805 de eerste bewoner vestigde, destijds moeras, heide en hooiland, genoemd naar de familienaam Steenmans en vanaf 1841 ontwikkeld door rijke niet-Lommelaren, vooral de families Dekens en Levionnois, bankiers en handelaars uit de streek van Ninove en Aalst, en veel later pas de familie Emsens, die er vanaf het einde van de 19de eeuw een hoge agrarische (bouw van pachthoeven met elk een stuk grond van vijf of zes hectare) en industriële activiteit ontplooide (heideontginning, aanleg van vloeiweiden, zandontginning, electrische houtzagerij, steenbakkerij en later glasfabriek), en Waaltjes, een woonkern van het huidige gehucht Werkplaatsen, duidend op de komst van Waalse inwijkelingen circa 1800.
Langs het Maas-Scheldekanaal ontstond circa 1846 het gehucht Blauwe Kei, afgestemd op scheepvaart en handel. Vandaar dat er een kleine concentratie van winkels en herbergen met logement tot stand kwam. De Atlas van de Buurtwegen (1845) vermeldt nog volgende gehuchtsnamen: Aa, aan de Nederlandse grens, Ennevenne, ten oosten van Lutlommel, Hees, ten westen van het dorpscentrum, en Looberg, ten zuidwesten van Kattenbos.
De Kolonie, twintig pachthoeven met kerk, pastorie en school, werd in 1850-51 door de Belgische regering opgericht op de Heuvelse Heide. Jozef Van Put, graanhandelaar en burgemeester van Antwerpen, en Cornelis David, Antwerps bankier, kochten aldaar in 1850 157 hectare van de door de Staat aangelegde vloeiweiden, maar ze kenden weinig succes met de hooiopbrengsten. Pas met de komst van de zinkfabriek Schulte en Co in Overpelt (na 1890) en van de meststoffenfabriek Unitas zullen de gehuchten Barrier, Kolonie en in mindere mate Lutlommel zich verder gaan ontwikkelen.
Werkplaatsen ontstond in 1904-14, na de komst van de heden verdwenen non-ferrometaalfabriek in 1904. De naam Klein Duitsland, een kleine nederzetting tussen de Blauwe Kei en Stevensvennen, verwijst naar de komst vanaf 1910 van Duitse glasblazers. In de periode 1904-14 werden de oude nederzettingen geleidelijk door middel van lintbebouwing met elkaar verbonden.
De Glasfabriek is een woonwijk, ontstaan op de grens van Lommel met Balen, na de bouw van de heden verdwenen glasfabriek "Verreries Campinoises" in 1925-28.
Heden telt Lommel volgende gehuchten: Kolonie, Kerkhoven, Werkplaatsen, Kattenbos, Lutlommel, Barrier, Heide-Heuvel, Stevensvennen en het recente Hezerbergen, ontstaan in de jaren 1960 en genoemd naar de vroegere heidegronden en landduinen achter de Hees, die in de jaren 1873-90 met dennenbomen werden beplant. Alleen Kolonie, Kerkhoven, Werkplaatsen en Stevensvennen zijn heden nog enigszins als aparte nederzettingen te onderscheiden. De overige zijn met het centrum verbonden geraakt en vormen één grote agglomeratie.
De prehistorische vondsten zijn als volgt te duiden. In Lommel zijn kampementen van rendierjagers uit de oude-steentijd (10.000 - 8.000 voor Christus) teruggevonden en wel op Blokwaters, Vosvijvers en Nieuwe Koop. De vindplaatsen uit de midden-steentijd (8.000 - 4.000 voor Christus) zijn talrijker vertegenwoordigd, onder meer Riebosserheide, Blokwaters, Siberië, Vosvijvers en Gelderhorsten. Wat de nieuwe-steentijd (4.000 - 2.200 voor Christus) aangaat, kan men op basis van de talrijke losse vondsten en van de vindplaatsen Blekerheide en Siberië concluderen dat de omschakeling van een levenswijze als jager-verzamelaar naar een agrarische samenleving geleidelijk tot stand kwam. Nederzettingen uit de bronstijd zijn in Lommel niet ontdekt. Wat de ijzertijd betreft, zijn twee grafvelden, Lommel-Kattenbos en Lommel-Blekerheide, en één nederzetting, Lommel-Hoeverheide, gevonden. De eerstvolgende archeologische getuigenis is de vondst in Lutlommel in 1938 van een Merovingisch grafveld nabij de plaats "Bij den Driehoek", dat te dateren valt tussen eind 6de en eind 7de eeuw. Vele van de genoemde opgegraven overblijfselen bevinden zich in het Taxandriamuseum van Turnhout en in Museum Kempenland in Lommel. De antieke weg Maastricht-Lommel-Hapert doorkruiste de gemeente.
Lommel, dat geen heerlijkheid was, behoorde circa 1000 tot het grensgebied van het Markgraafschap Antwerpen. Vermoedelijk werd Lommel in de 12de eeuw een "hertogsdorp" zonder plaatselijke heer, maar direct afhankelijk van de hertogen van Brabant. In 1648, met het Verdrag van Munster, kwam Lommel met Noord-Brabant onder het bestuur van de Noordelijke Nederlanden. Lommel werd een Staats dorp, behoorde tot één der vier kwartieren van de Meierij van 's-Hertogenbosch, namelijk het kwartier Kempenland. De "vrijheid" Lommel kreeg in 1322 van hertog Jan III van Brabant de toelating om vestingwerken aan te leggen en voorrecht van versterkte stad te genieten. Er werden wallen opgeworpen, muren opgetrokken en drie monumentale poorten gebouwd.
In de 14de - 15de eeuw kreeg Lommel bepaalde vrijheidsrechten, vooral met betrekking tot belastingen, militaire verplichtingen, rechtspraak enzovoort. Ook bij privilegie van de aartshertogen Albrecht en Isabella werd Lommel met vesten versterkt.
Sinds 2 januari 1991 (verschijning Staatsblad) is de gemeente Lommel een stad geworden. De toekenning van deze titel steunt vooral op twee criteria: enerzijds een louter historisch criterium en anderzijds de stedenbouwkundige realiteit.
De eerste verwijzing naar de Lommelse hertogelijke schepenbank dateert van 1291, wanneer vier schepenen worden vermeld. Vanaf 1293 zetelden er evenwel zeven schepenen. Aanvankelijk werden ze voor onbeperkte duur aangesteld, later voor één jaar. Circa 1432 werd er in de kerk recht gesproken. Sedert 1648 werd de schepenbank benoemd door de kwartierschout van Kempenland, terwijl criminele zaken deels door de Hoge Vierschaar van 's-Hertogenbosch werden behandeld. Men ging ten hoofde en tekende beroep aan bij de Antwerpse schepenbank. De Lommelse galg, in 1550 vermeld, stond zoals elders op een uithoek van het dorp, eerst in het grensgebied met Mol, later in dat met Overpelt.
In Lommel bestond een klein cijnshof "Ten Hove", door de abdij van Averbode vermoedelijk reeds in 1227 verworven. Verder dient het economisch veel belangrijkere "Spierinchof" vermeld, een cijnshof genoemd naar de Noord-Brabantse familie die het goed in de 14de eeuw in bezit kreeg. Pas in 1519 verwierf genoemde abdij het recht op de Spierinccijns. Ook de "Postelse hoeve" op Lutlommel was een cijnshof van Averbode, tevens molenhuis. Het "Goed van Blaarthem" wordt voor het eerst in de 14de eeuw vermeld. Het was reeds circa 1470 in het Spierinccijnsgoed opgenomen. Het kapittel van Hilvarenbeek bezat verder een cijnshof in het gehucht Vrijshorring-Hees.
Alleszins tot in 1701 werd de gemeente bestuurd door vier burgemeesters, terwijl het grondgebied verdeeld was over negen zavels, rotten of heerdgangen, met elk een verkozen rotmeester.
De gemeente had waarschijnlijk sedert 1381, maar zeker vanaf 1422, het recht drie vrije jaarmarkten en een weekmarkt te mogen houden. Dit privilegie werd door de Aartshertogen Albrecht en Isabella bekrachtigd. Op 21 januari 1743 kreeg Lommel de toestemming deze markten weer in te voeren. In 1845 werd de gemeente gemachtigd een wekelijkse botermarkt met waag te houden. De dienstverlening werd in 1914 uitgebreid door de installatie van een gemeentelijke weegbrug.
De gehuchten Heide, Lutlommel, Heuvel, Kattenbos en vermoedelijk ook Dorp beschikten eertijds over schansen, die alle in de loop der tijd verloren zijn gegaan. De schansnamen bleven wel als veldnaam bewaard. In Lommel hebben lange jaren drie schuttersgilden bestaan: de reeds in de middeleeuwen vermelde Sint-Jorisgilde, de Sint-Barbaragilde van circa 1600 en de Sint-Sebastiaansgilde, mogelijk opgericht vóór 1601. Vanaf 1815 kwam de Sint-Ambrosiusgilde erbij en vanaf 1910 de Sint-Jozefsgilde.
Op Lommel-Werkplaatsen werd door de zinkfabriek in 1905 een slechts voor de arbeiders van de fabriek bestemd hospitaaltje opgetrokken (Dubbelrij 50), heden als woonst in gebruik. In 1934 werd in de sinds 1968 zo genoemde Rustoordstraat, de huidige Norbert Neeckxlaan, een godshuis geopend voor ouden van dagen, "Hospitium Sanctus Franciscus", waar de verzorging gebeurde door de zusters van Sint-Jozef. In 1935, 1940 en 1950 werd het gebouw vergroot. Het tehuis kreeg in 1985 een socio-culturele bestemming, thans "De Lommert". In 1978 verrees een nieuw rusthuis in Hezerbergen, zogenaamd Hoevezavel. In 1940-42 bouwden de zusters van de Kindsheid Jezus een ziekenhuis van Maria Middelares, gelegen in de huidige Kliniekstraat, naar ontwerp van architect F. Theuwissen (Lommel). Deze campus maakt met die van het Heilig Hart in Neerpelt deel uit van het Maria Ziekenhuis Noord-Limburg vzw.
Aanvankelijk was het onderwijs in handen van de parochiepriesters, in een school die, zoals doorgaans, op het kerkhof stond. Sinds de hervorming in de 16de eeuw werd onderwijs gegeven door leken in een gewone huiskamer. In de periode 1805-06 werd een Franstalige school opgestart. Toen de school op het kerkhof in 1828 ongeschikt bleek, vroeg het gemeentebestuur om een nieuw schoolgebouw. Deze aanvankelijk gemengde en latere jongensschool kwam in 1830 tot stand op het kerkplein. Het gebouw werd in 1848 uitgebreid. Het ging, na deze vergroting, om een neoclassicistisch, volledig bepleisterd en witbeschilderd complex, dat circa 1980 werd afgebroken. In 1872 werd ten westen van de kerk een gemeentelijke meisjesschool gebouwd, het nog bestaande schooltje in de Frans Van Hamstraat, thans harmoniezaal. In 1879-80 werd ten gevolge van de schoolstrijd een vrije katholieke gemengde school opgericht langsheen het Einderpad. In Kerkhoven bestond in 1852 een vrije school. In 1866 kwam er een lagere gemengde gemeenteschool in gebruik, die sinds 1880 vervangen werd door een vrije lagere school. Het gehucht Kolonie had daarentegen alleen een door de staat in 1851 opgerichte gemengde gemeenteschool, die in 1885 de aldaar in 1881 geopende vrije school had opgenomen.
Tussen 1904 en 1914 werden de al bestaande scholen uitgebreid. In 1905 kwamen de eerste zusters van Sint-Jozef aan in Lommel, in wat later de Kloosterstraat werd genoemd, en stichtten er een nieuwe aangenomen katholieke meisjesschool. Tussen 1907 en 1918 zou er op Lommel-Werkplaatsen een bijzondere private bewaarschool hebben bestaan onder leiding van de zusters salvatorianen, een Duitse orde (Dubbelrij 50), de eerste privé-bewaarschool van Lommel. In 1909 werd aldaar een aangenomen lagere gemengde school gebouwd (Martinus Van Gurplaan 41 / Dalstraat). Op 1 oktober 1925 werd een nieuwe aanneembare bewaarschool opgericht. In 1927 startte er een aangenomen lagere meisjesschool van de zusters van Sint-Vincentius a Paolo van Dendermonde (Dubbelrij 51). Eveneens in 1927 en volgende jaren openden de paters kapucijnen in Lommel-Werkplaatsen een thans verdwenen klooster en school voor lager en middelbaar onderwijs voor jongens. Aan de Glasfabriek werd op 1 oktober 1927 een kleuterklas geopend, die afhing van de meisjesschool van Werkplaatsen. In 1928 volgde er een gemengde lagere klas, tot 1937 Franstalig daar de schoolbevolking bijna uitsluitend uit Waalse kinderen bestond. In 1938-39 richtten de paters van het Heilig Sacrament een juvenaat op in Lommel-Kattenbos, het huidige Eymardinstituut. Na de Tweede Wereldoorlog werd het rijksonderwijs in Lommel uitgebouwd, met het Sint-Pieterscollege (circa 1965) als katholieke tegenhanger. In 1955-56 kwam ten zuiden in duin en hei de 10 hectare grote provinciale vakschool tot stand.
Het dorp werd als grensgebied herhaaldelijk platgebrand, onder meer in 1288 door Walraven, heer van Valkenburg, in 1486 door vrijbuiters van het garnizoen van Arenberg uit Hasselt, in 1506 door Karel van Egmond, hertog van Gelre, in 1519 en 1525 door Gelderse troepen, in 1586 door een protestants garnizoen soldaten uit Geertruidenberg, in 1688 door de Fransen. Om het bezit van heidegronden rezen meermaals grote betwistingen met naburige gemeenten, met Overpelt (1469, 1535, 1547, 1680 tot 1833), Eksel (1555, 1615, 1686), Luyksgestel (1614, 1689, 1843), Bergeyk (1331, 1614, 1736, 1764, 1770, 1843), Balen (van 1387 tot in de 19de eeuw), Mol (1827-28), Westerhoven, Borkel en Schaft (1616 - 18de eeuw). De zogenaamde Witte Kei, die nu nog ter hoogte van de Bankei in Balen staat, vormde de grens tussen Lommel, Balen en Mol. Vooral in de jaren 1506-43, 1576-1636, 1672-78, 1688-97 (Negenjarige Oorlog), 1702-07 en 1795 had Lommel veel te verduren van militaire opeisingen en inkwartieringen.
In 1575 en volgende jaren woedde in Lommel een pestepidemie, kort daarop maakte een buikloop-ziekte, die ook heerste in 1746.
Op de heide tussen Lommel en Postel zou in 1600, de vermaarde veldslag plaats hebben tussen de Staatse ritmeester Breauté en Gerard Abrahams in Spaanse dienst, zogenaamd Lekkerbeetje. In 1794 leed Lommel onder Franse militaire plundertochten. Op 11 januari 1799 werd het dorp, waar oonder meer vele smokkelaars, brigands en vaandelvluchtigen een onderkomen hadden gevonden, door Fransen omsingeld, hetgeen resulteerde in doden, gevangenen en buitgemaakte wapens. Het ancien régime eindigde hier pas op 12 november 1807 (ruiltraktaat van Fontainebleau), wanneer Lommel in ruil voor het deels aan de Noordelijke Nederlanden afgestane Luyksgestel bij de zuidelijke departementen werd gevoegd. Deze ruil strookte met de Franse plannen voor de aanleg van een Schelde - Maas - Rijnverbinding, het "Grand Canal du Nord". Het zuidelijk deel van Luyksgestel werd bij Lommel gevoegd om de grens tussen Frankrijk en Holland op 1 kilometer van het tracé van het te graven Noorderkanaal te trekken. Vanaf 1808 maakte het dorp deel uit van het departement van de Nedermaas. In 1810 werden de werken aan het Grand Canal du Nord stilgelegd. Door de gewijzigde politieke situatie - Holland werd dat jaar door Frankrijk ingelijfd - werd de aanleg van het kanaal overbodig. In Lommel waren er in de maanden mei en augustus tot oktober 1814 heel wat huisvestingskosten gemaakt voor Hollandse en Hannoveraanse troepen, evenals voor uit Rusland terugkerende Franse gevangenen. In 1814, na het vertrek van de Fransen, maakte Lommel deel uit van het Goevernement van de Nederrijn en werd de gemeente bij het Goevernement-Generaal van België gevoegd. Op 24 januari 1815 (Soeverein Besluit van koning Willem I) werd Lommel, met zijn oude grenzen van voor het Verdrag van Fontainebleau, herenigd met de Verenigde Nederlanden en bij de provincie Noord-Brabant, arrondissement en kanton Eindhoven gevoegd. Het zuidelijk deel van Luyksgestel, dat sedert 1807 bij Lommel hoorde, kwam weerom bij het noordelijk gedeelte. Op 19 november 1817 ging Lommel ingevolge een Koninklijk Besluit over naar de provincie Limburg. Bij Koninklijk Besluit van 24 mei 1818 werd bepaald dat het dorp enkel voor wat het administratieve aanging aan de provincie Limburg was toegevoegd, maar dat het gerechtelijk tot het arrondissement Eindhoven bleef behoren. Hieraan werd een einde gemaakt bij Koninkliojk Besluit van 24 april 1824, waardoor Lommel met ingang van 1 juli 1824 voor gerechtelijke zaken overging van het kanton Eindhoven naar het kanton Peer en het arrondissement Hasselt.
In de Hollandse tijd was het heel wat rustiger op het vlak van inkwartieringen, maar in de jaren 1830-31 werden langsheen de grens met Holland Belgische troepen gestationneerd. De onafhankelijksstrijd resulteerde in zware opeisingen en inkwartieringen. Op 3 augustus 1831 staken 2.600 Hollandse militairen de grens over bij Lommel-Barrier en namen daar zeven Belgische douaniers gevangen. In dezelfde maand plunderden en vernielden Hollandse soldaten een aantal Lommelse panden. Het dorp maakt sedert 1839 (Tractaat van Londen) definitief deel uit van Belgisch Limburg. Het zou nochtans duren tot 1843, vooraleer de begrenzing van het Belgische Lommel en Nederland definitief werd vastgelegd. Hierbij had een grondruil plaats tussen de gemeenten Lommel en Bergeyk. Op die manier gingen 263 hectare over van Bergeyk naar Lommel en ongeveer 243 Lommelse ha naar Holland. De oprichting van het militaire kamp van Beverlo door Leopold I in 1835 bevorderde de groei van Kerkhoven.
In 1852 richtte het Belgische leger een 500 kilogram zware gietijzeren paal op op een kunstmatige heuvel gelegen aan de gemeentegrens tussen Lommel en Eksel, de zogenaamde Rode Born. Deze plaats bood de mogelijkheid van meetkundige waarnemingen uit te voeren om nauwkeurige stafkaarten te kunnen realiseren. In 1886 werd de Rode Born gebruikt door de sterrekundige geleerde Houzeau om er plaatsbepalingen te verrichten bij middel van waarneming naar de hemellichamen. Sinds 1887 was er permanent een rijkswachtbrigade in Lommel gevestigd.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog kwamen de eerste Duitse soldaten op 18 augustus 1914 in Lommel aan. Er waren geen gevechten. In april 1915 begonnen de Duitsers met de aanleg van een elektrische draadversperring om de grens met Nederland over gans de lengte af te grendelen. In 1940 liet de Belgische majoor Lempereur alle bruggen van het Kempisch Kanaal springen. Na het opruimen van het puin van brug 9 te Lommel-Barrier werd een houten noodbrug aangelegd, waarvan de verovering in de bevrijding van Lommel een cruciale rol speelde. Brug 9 vormde de aanzet tot Operation Market Garden, namelijk het doorstoten van de geallieerde troepen tot Nijmegen. Bij het opblazen door de Duitsers van alle bruggen over het Kempisch Kanaal op 8 september 1944, spaarden ze twee bruggen op Lommels grondgebied, meer bepaald brug 9 omwille van bevoorrading van hun troepen en brug 12 op de weg Lommel-Luyksgestel als vluchtweg. Na de verovering door de Engelsen van brug 9 legden deze naast de houten noodbrug een baileybrug aan, waarover op 17 september de tanks voor Operation Market Garden over het Kempisch Kanaal trokken. Door het feit dat deze baileybrug de scheepvaart onmogelijk maakte en het wegverkeer een brug met een hogere capaciteit vergde, werd nog voor het einde van de Tweede Wereldoorlog, in januari 1945, de baileybrug afgebroken en de houten noodbrug met behulp van de onderdelen van de baileybrug verhoogd en verbreed. Deze brug bleef in gebruik tot de aanleg van de huidige brug op 31 december 1955.
Vermoedelijk ontstond de parochie Sint-Pietersbanden in de 10de - 11de eeuw. Ze besloeg tot circa 1850 het hele Lommelse grondgebied en werd, minstens vanaf circa 1400, door twee tot drie geestelijken bediend. Eertijds waren er in Lommel vier kapellen: één, waarvan in 1625 wordt vermeld dat ze onlangs werd opgericht, stond in het dorp op de plaats van het huidige "Raadhuis"; een tweede, toegewijd aan Oner-Lieve-Vrouw en vooreerst vermeld in 1521, werd opgetrokken in het gehucht Heuvel en in 1586 door de protestanten in brand gestoken en vernield, waarna heropbouw en afbraak door de protestanten na 1648; een derde, waarbij zich volgens de overlevering een kluis bevond, stond op Eltenbos en werd waarschijnlijk circa 1550 verwoest of afgebroken, de vierde werd vermoedelijk opgericht op de plaats van de huidige Sint-Pietersbandenkerk.
Van de stichting van de parochiekerk tot 1560 behoorde Lommel tot het bisdom Luik, het aartsdiakenaat Kempenland en het dekenaat Hilvarenbeek. Na de oprichting van het bisdom 's-Hertogenbosch kwam Lommel onder het dekenaat Geel en bleef daarbij van 1571 tot 1731, toen Geel, dat behoorde tot de Oostenrijkse Nederlanden, van het bisdom 's-Hertogenbosch gescheiden werd. Lommel belandde zo van 1731 tot 1840 bij het dekenaat Eindhoven. Weer ingelijfd bij het bisdom Luik in 1841, werd de parochie ingedeeld bij het dekenaat Peer, waarbij ze bleef tot 1911, toen ze overging tot het dekenaat Hamont. Sinds 1968 vormt ze een apart dekenaat. Het patronaatsrecht en de tienden van de Sint-Pietersparochie waren in het bezit van het kapittel van Hilvarenbeek. Na 1648 kwamen de bezittingen en rechten van dit kapittel in handen van de protestantse overheid. Op de hoek van de Adelberg met de Lepelstraat werd dan door de katholieken in 1673 een schuurkerk opgericht, die in 1809 of 1810 werd gesloopt. De abdij van Averbode was sinds 1227 in bezit van de zogenaamde "Grote" en "Kleine Hoef", de abdij van Postel bezat een vrij belangrijke hoeve op Lutlommel, op de hoek van de wijk Loberg.
Op 17 december 1852 werd de parochie Heuvelse Heide-Kolonie bij kerkelijk decreet opgericht door Monseigneur De Montpellier, bisschop van Luik. Ze behoorde tot het dekenaat Peer.
De parochie Sint-Jan-Baptist te Kerkhoven werd gesticht in 1856 of 1859 en behoorde tot hetzelfde dekenaat. Ze ging in 1899 over naar het dekenaat Beringen en werd in 1968 gentegreerd in het nieuwe dekenaat Lommel.
De parochie Lommel-Werkplaatsen werd bij Koninklijk Besluit officieel erkend op 30 december 1925, maar vormde reeds vanaf 1910 samen met de reeds bestaande gehuchten Blauwe Kei, Stevensvennen en Russendorp een afzonderlijke parochiegemeenschap.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog telde Lommel vier parochies: Centrum met de gehuchten Heide, Heuvel, Lutlommel, Einde, Kattenbos, Vreyshorring, Hees, Dode Ven en Wyerken; Lommel-Werkplaatsen met Stevensvennen en de Blauwe Kei; Lommel-Kolonie samen met Lommel-Barrier en tenslotte Kerkhoven. Begin mei 1936 werden Stevensvennen, Blauwe Kei en Russendorp (Mol-Rauw) naar de parochie van Lommel-Werkplaatsen overgedragen, gebieden die door de parochie Sint-Pietersbanden op 15 april 1889 aan Mol-Rauw waren afgestaan. In 1938 werd begonnen met de bouw van een kerk voor de parochie van Sint-Jozef in Lommel-Stevensvennen. In 1948 werd pastoor G. Hoogstraeten (1905-58) tot eerste pastoor van de parochie van het Heilig Sacrament te Lommel-Kattenbos benoemd. De parochie Sint-Antonius te Lommel-Barrier werd tot stand gebracht door pastoor W.H. De Ridder (1923-52), erkend door de staat op 7 januari 1961 en door het bisdom kerkelijk opgericht op 7 maart 1961. De parochie Lutlommel werd juridisch erkend door de staat op 7 januari 1961 en door het bisdom kerkelijk opgericht op 16 maart 1961. De parochie Heuvel-Heide werd op 14 september 1963 door het bisdom opgericht en op 10 november 1964 door de staat erkend. Kapelaan P.G. Kanen werd door het bisdom Hasselt op 1 januari 1974 aangesteld tot eerste pastoor van de nieuwe Sint-Paulusparochie van Hezerbergen.
Was eertijds het centrum van het Lommelse dorpsleven het driehoekige Marktplein, aangezien daar het plaatselijke bestuur en schepenbank, het douanekantoor, de week- en jaarmarkten, de waag, maar ook de voornaamste herbergen, winkels en handelshuizen gevestigd waren, thans ligt het zwaartepunt in de Kerkstraat, met aan weerszijden het Markt- en het Kerkplein. Het historisch beeld betreft twee massieve pleindriehoeken, oorspronkelijk veekralen, door een verbindingsweg onderling verenigd en gelegen nabij een bronhoofd. Typisch voor het dorp is de geïsoleerde ligging van de kerk buiten de woonkern.
Sinds de 18de eeuw werden diverse projecten ondernomen ter ontginning van de heidegronden: Kerkhoven (1777-89, hernomen circa 1850), het Einde (circa 1850) en het belangrijke door het rijk opgezette project van Lommel-Kolonie (1850), dat evenwel in 1860 werd gestaakt en verkocht.
Kerkhoven was in 1890 uitgegroeid tot het grootste gehucht. De ontwikkeling ervan werd sterk bevorderd door de vestiging van de dynamietfabriek La Forcité en de zinkfabriek Vieille-Montagne in het nabije Balen. De groei van Lutlommel en Lommel-Barrier werd bevorderd door de oprichting van de nabije zinkfabriek van Overpelt in 1888 en de kunstmestfabriek Unitas. Wegens brandgevaar moesten vanaf 1904 alle strooien of rieten daken in de bebouwde kom worden vervangen door pannen. Toch stonden er nog in 1914 enkele huizen met een dak van stro of riet in het dorp.
Lommel was in de 18de eeuw een belangrijk knooppunt van wegen, die van hieruit naar Maastricht, Breda, 's-Hertogenbosch en Hasselt liepen. In 1739 werd een begin gemaakt met de aanleg van de weg tussen Luik en 's-Hertogenbosch. Het traject Hasselt-Lommel kwam in 1788 klaar. Ofschoon onvoltooid, werd deze weg in 1790-92 van een eerste barrierhuis voorzien, na brand in 1795 van een tweede, na brand in 1800 van een derde. Het gedeelte van de weg tussen Lommel en Valkenswaard werd pas voltooid in 1818. De verharding van deze weg met kasseien kwam er in de buurt van Lommel pas in 1816. Volgende wegen waren van regionaal belang: de in 1860 aangelegde grintweg verpelt-Lommel-Mol, de in 1865-67 ontstane kiezelweg tussen Lommel en Luyksgestel, de al in 1883 bestrate en in 1898 verbeterde weg tussen het station en de kerk, de van 1911-12 daterende steenweg Lommel-Leopoldsburg via Kerkhoven en de kiezel tussen Lommel en Overpelt-Fabriek van 1911. Omstreeks die tijd werden ook de straten bij de dorpskom gekasseid en van trottoirs voorzien. Vóór die periode bestond vrijwel het gehele lokale wegennet uit zand-, grint- en kiezelwegen. In 1974-76 werd de Ringlaan ten zuiden van Lommel-Centrum aangelegd. De noord-zuidverbinding, de N 74, waarvan het noordelijk deel begin jaren 1980 werd afgewerkt, loopt in de noordoostelijke uithoek van Lommel, waar zij bij de grens met Nederland aansluit op de Luikersteenweg.
Het Kempisch kanaal ten noorden van Lommel, ook wel het Maas-Scheldekanaal of Kanaal van Bocholt naar Herentals genoemd, werd in 1843-46 gegraven, in 1926-27 en circa 1985 verbreed en verdiept, alsook circa 1887 voorzien van brede zwaaikommen. De eerste sectie van Bocholt naar de Blauwe Kei te Lommel werd geopend op 22 augustus 1844. Een vertakking naar Leopoldsburg, het "Kamperkanaal" of "Kanaal van Beverlo", werd gegraven tussen 1855 en 1857, diende eerst als bevoorradingsweg naar het in 1831 opgerichte legerkamp van Leopoldsburg, bood vooral aan Kerkhoven nieuwe ontginningsmogelijkheden en heeft nu nog alleen een recreatieve functie voor plezierboten.
Met de komst van beide kanalen, aangelegd onder leiding van ingenieur U. Kümmer (1792-1862), kon de ontginning van de heidegronden op de Kolonie (1848 en 1854), in het Hondsbos ten zuidwesten van de Grote Watering (1848), op de Bergeykse heide (1851) en op de Stevensvennen (eind 19de eeuw) worden aangevat. Door het geringe succes van de vloeiweidenuitbating verschoof het accent al vlug van het aanvankelijke hooi naar de populierenteelt. Door de aanleg van het Albertkanaal in 1930-39 verminderde het belang van het Kempisch Kanaal.
De spoorlijn Antwerpen-Lommel-Mönchengladbach-Düsseldorf, de zogenaamde Ijzeren Rijn, dateert van 1878-79. Na de Eerste Wereldoorlog verloor het traject al snel aan betekenis. Tussen 1953 en 1978 was er tijdelijk geen personenvervoer op deze lijn, die ook vertakkingen heeft naar de plaatselijke industrieterreinen. Het acht traveeën tellende station van Lommel, gelegen te Lommel-Kattenbos en daterend van 1879, viel in 1971 onder de slopershamer. Ook het station van Lommel-Werkplaatsen verdween. In 1921 startte een zekere H. Jonkers uit Valkenswaard de eerste Lommelse busdienst op van het station van Valkenswaard naar dat van Lommel.
Balendijk ten westen, Kleine Landeigendom (Barrier) ten oosten en de villawijk van Gestelsedijk en Kievitshoef zijn, net als het gehucht Hezerbergen ten westen, nieuwe woonkernen, ontstaan in de jaren 1960-70, ten gevolge van de demografische groei en de economische expansie. De bouwmaatschappijen Kleine Landeigendom en Kempisch Tehuis zorgden voor sociale woningbouw: 40 woningen in Lommel-Barrier en 243 in Lommel-Hezerbergen. In de Westwijk kwamen in 1982 en daarna 280 sociale woningen tot stand. In 1988 werden op de Weimortels nieuwe zulke woningen opgetrokken. De nieuwbouw heeft zich sindsdien verder doorgezet, ook in de oude nederzettingen. Vermelden we tot slot dat een driebeukige dwarsschuur uit Lommel-Kattenbos, met jaartal 1637 op een der trek- of bintbalken en dak uit stro met vorst uit russen, naar het Openluchtmuseum in Bokrijk werd overgebracht.
Lommel was steeds een vrij arm landbouwdorp dat zeer uitgebreide heidegronden in bezit had, waarop voornamelijk in de 15de tot 17de eeuw menige schaapskudde graasde. Een drastische achteruitgang van de schapenteelt komt er pas aan het eind van de 18de eeuw. In 1844 besloeg de heide nog 85 % van het grondgebied. In 1910 was de Lommelse schapenteelt bijna uitgeschakeld. Kweek en/of vetmesterij van runderen en zuivelproduktie werden de pijlers van het stalbedrijf, die al vanaf 1830 aan een opmars waren begonnen. In de periode 1904-14 wijst de toename van het aandeel van het grasland en de voedergewassen in het landbouwareaal op de in die tijd toegenomen veeteelt. Vanaf 1935 tot de jaren 1980 werd de heide vooral omgezet in bouwland. Vooral de Bleker-, Riebosser- en Dorperheide ondergingen een enorme ingreep. Deze laatste grote heidegebieden werden grootschalig ontgonnen met de aanleg van monoculturen (maïs).
Het karvervoer klimt op tot de middeleeuwen. Lommel was immers gelegen op het kruispunt waar de karwegen van Breda naar Maastricht en van Luik naar 's Hertogenbosch samenkwamen. Onder Spaans bewind besloot men te Lommel een vast douanekantoor op te richten, hetgeen het transitoverkeer deed toenemen. In de jaren 1837-46 was er tevens sprake van een douanepost op Lommel-Kerkhoven. Circa 1900 was er ook één in het gehucht Blauwe Kei. Op 1 juli 1956 tenslotte werd het internationaal douanekantoor, gelegen langs de Luikersteenweg in Lommel-Kolonie, geopend. Lommel was tevens een oponthoudplaats voor het passagiersverkeer der postkoets tussen Breda en Maastricht. Vanaf 1857 had Lommel een eigen postkantoor, dat eerst op de Barrier lag. Zeker vanaf 1904 was er een postkantoor in Lommel-Centrum. Om de verschuldigde wegentol te innen, bestonden er langs de Luikersteenweg in 1819 twee kantoortjes, die in 1828 werden verplaatst. Al deze factoren verklaren de bestaansreden en de bloei van afspanningen, logementshuizen, herbergen en neringen, vooral aan het eind van de 18de en in het begin van de 19de eeuw. Daarenboven werden omstreeks deze tijd talrijke opslagplaatsen opgericht om de goederen die van Nederland naar België transiteerden te bewaren in afwachting van hun verzending naar het zuiden.
Eertijds telde Lommel drie windmolens: de oudste op het Wijerken, in 1304 door hertog Jan II van Brabant aan de abdij van Postel geschonken, circa 1588 verhuisd naar Lutlommel en in 1970 naar het Nederlandse Heusden-aan-de-Maas overgebracht, waar de gesloten standaardmolen in 1971 werd heropgebouwd door molenbouwer H. Beyk (Afferden), (bescherming van deze "Lutlommelse molen" bij Regentsbesluit van 31 december 1945, niet uitgevoerde restauratieplannen in 1953 naar ontwerp van architect F.H. Janssen (Overpelt) en opheffing van de bescherming op 11 september 1967; oudste onderdelen van deze houten korenwindmolen van het standaardtype of onderkruier daterend van 1752); de "Leijssensmolen" of "Dorpermolen", een in 1804 te Olmen aangekochte, in 1809 in de Vrijshorring opgerichte en sedert 1964 naar Kattenbos verhuisde eveneens houten windmolen; ten slotte de de nog deels bestaande "Nieuwe molen", "Stenen molen" of "Van Leemputtensmolen", een in de Koningsstraat door P.-F. Heyns, landbouwer uit Balen, in 1843, volgens Holemans en Smet (1981) door brandewijnstoker Jan Van Leemput in 1845 opgetrokken stenen windmolen, die sedert 1972 op non-actief werd gesteld. Zoals het merendeel van de Limburgse molens betrof het hier graanmolens. Alleen de molen in de huidige Koningsstraat bevatte ook een olie- of slagmolen. Tevens is er begin 17de eeuw sprake van een rosmolen in de Vrijshorring voor het malen van boekwijt en rogge, die slechts een kort leven beschoren was en door brand en oorlogsgeweld werd verwoest. Verder was er minstens nog een tweede slagmolen, namelijk in de 19de eeuw bij de brouwerij Van den Dungen te Lommel-Barrier, eveneens twee andere rosmolens, die in de Hees en op het Dorpsplein zouden gestaan hebben en reeds vermeld worden in 1470. Deze sector breidde zich uit met enkele gemechaniseerde maalderijen: in 1896 werd op Lommel-Stevensvennen de eerste graanmolen op stoomkracht in bedrijf gesteld, namelijk die van H. Dorssement, die actief bleef tot 1916, en in 1903 werd in Lommel-Centrum en Lutlommel een nieuwe graanmolen gebouwd, waarin een benzinemotor voor de energie zorgde.
Hoogstwaarschijnlijk sinds circa 1500 kwam in Lommel een bloeiende internationale leurhandel tot ontwikkeling, de teutenhandel. De periode 1774-1808 betekenden de hoogdagen van de Lommelse teutenbeweging. Numeriek was Lommel de belangrijkste teutenwoonplaats in de Kempense regio aan het eind van de 18de eeuw. In de 18de eeuw had de tak van de metaal- en ijzerhandelaars de overhand gehad. De varkensteuten overheersten daarentegen in de tweede helft van de 19de eeuw. In de 17de - 18de eeuw waren er al een handvol brouwerijen op het Marktplein, doorgaans aansluitend bij een herberg of afspanning. Volgens kadastrale gegevens van 1843 bevonden zich twee stokerijen en één brouwerij te Lommel, die daarna wegkwijnden. Op de Adelberg lag de circa 1830 bedrijvige brouwerij en stokerij van J.J. Van Leemput. Aan de Barrier was circa dezelfde tijd de brouwerij van A. Van den Dungen bedrijvig, een andere aan de Driehoek (Heuvel). In 1838 opende P.-J. Aerts een tweede stokerij, gelegen nabij het Dorpsplein, en in 1846 dreef hij, in associatie met J.B. Bouly uit Lommel, handel in jenever. Al in 1896 bestond er een alcoholstokerij. Tussen 1896 en 1914 nam het aantal stokerijen en brouwerijen sterk toe van één tot zeven. Eind 1896 - begin 1897 werd op Stevensvennen een eerste stokerij opgericht, gevolgd door een tweede in 1899, de door S. Emsens gestichte coöperatieve landbouwstokerij "De Hoef", waarnaar de Stokerijstraat werd genoemd en die actief bleef tot 1902. De door H. Bougard in 1899 opgezette brouwerij op Stevensvennen werd in 1920 stilgelegd. Een tweede brouwerij in Lommel-Centrum, Sint-Arnoldus van de familie Bouly-Tournier, stond op de Adelberg (Lepelstraat numemrs 81, 85). In 1909 werd ook in Lutlommel een bierbrouwerij opgericht, namelijk van P. Sevens-Tournier. In de Stationsstraat, was eind 19de - begin 20ste eeuw de brouwerij "De Kroon" actief.
Vroeger waren in het dorp steenovens bedrijvig, in de Kempen ook "veldovens" genoemd. Tot het eind van de 19de eeuw werden hier tichelstenen of karelen gebakken. In Lommel werd onder andere leem gestoken in de Putten, achter het kanaal Herentals-Bocholt. In 1867 werd een steen-, pannen- en plaveienbakkerij langs het kanaal opgericht, zogenaamd De Mortels, die tot in de jaren 1880 werkzaam bleef. P. Hamblok, leerlooier, deed in 1843 een aanvraag tot oprichting van een steenbakkerij, gevolgd door een analoge vraag vanwege J. Corstiens. Enkele jaren later was N. Flament op Kerkhoven bedrijvig als briquetier.
In de eerste helft van de 19de eeuw bestond er in het dorp een blanchisserie de cire. In dezelfde periode waren er twee generaties Rolans als geweermaker aan het dorpsplein actief. In 1840-60 waren enkele ambachtelijke kousenweverijen bedrijvig. In de eerste decennia na 1800 was vooral de familie Senders actief als wever, later de familie Brans. Vanaf circa 1830 tot circa 1860 werd een leerlooierij aan het dorpsplein uitgebaat door de familie Hamblok. Daarna werd deze actviteit verdergezet door de gebroeders Stevens. Een tweede leerlooierij vestigde zich na 1843, maar hield al in 1850 op.
Vanaf 1850-60 toonden particulieren interesse voor de zandwinning te Lommel, de eerste echte industriële bedrijvigheid in het dorp. A. Gilleman ontgon toen al witzand aan de Blauwe Kei. In 1862 werd drie hectare grond ten noorden van het Kempens kanaal aan A. Van Eetvelde uit Mol-Postel verhuurd, ook bestemd voor zandwinning. Rond 1850 toonde het gemeentebestuur eveneens belangstelling. Door de groei van de glasindustrie stegen de winstmogelijkheden, hetgeen de gemeenteraad in 1887 deed besluiten een zandgroeve te openen op de Hoge-Maatheide. In mei 1887 begon men met de exploitatie. Het vervoer van het zand gebeurde via het Kanaal van Beverlo en het Kempisch Kanaal. Om aan de vraag te beantwoorden, besloot de gemeente op 26 februari 1891 een tweede zandgroeve te openen ten zuiden van het gehucht Kattenbos. Hier werd een van de fijnste zanden van Europa ontdekt. Deze groeve lag enerzijds dicht bij de spoorweg Antwerpen-Mönchengladbach, maar miste anderzijds het vervoer via de kanalen, die slechts per kar bereikbaar waren. Om de kosten te verminderen, werd in 1891 een smalspoor aangelegd tussen de groeve en het kanaal van Beverlo. In 1896 had de gemeente alleen nog de groeve bij Kattenbos in uitbating. Datzelfde jaar opende de genoemde Emsens de met een stoommachine uitgeruste zandgroeve op Stevensvennen. Het gedolven zand werd bijna allemaal uitgevoerd, vooral naar de glasindustrie in Wallonië. In 1913 werd deze zandput opgenomen in de vennootschap Anciennes Sablières Stanislas Emsens.
Na de aanleg van de kanalen en de ingebruikname van de spoorlijn kwam aan het eind van de 19de eeuw een eerste industrialisatie van de grond, eerst in de periferie van de gemeente (onder andere de zinkfabriek Vieille Montagne in Balen, opgericht in 1889), in de periode 1904-14 ook in Lommel zelf: het eerste bedrijf, een dynamietfabriek, de "Compagnie de la Forcité / S.A. Poudreries Réunies de Belgique" (P.R.B.), ontstond in 1884 op de grens van Lommel met Balen; volgden de verdwenen chemische meststoffenfabriek Unitas in Lommel-Barrier (1895), die in 1912 fusioneerde met het aanpalende zinkbedrijf Schulte en Co te Overpelt, dat de grondstoffen aan Unitas leverde, de in 1974 gesloopte zink- en zwavelzuurfabriek "Société Métallurgique de Lommel" (1904) op Werkplaatsen, die in 1913 ook versmolt met de fabriek van Overpelt tot de NV "Compagnie des Métaux Overpelt-Lommel" met de hoofdzetel in Overpelt, een heden verdwenen, eind 1907-begin 1908 opgerichte, in 1911 opgedoekte fabriek voor de vervaardiging van verfstoffen, gevestigd in de omgeving van de zinkfabriek van Lommel, de in 1908 begonnen en tengevolge van de crisis van de jaren 1930 opgedoekte glasfabriek van Emsens, gespecialiseerd in de productie van flessen, de eveneens afgebroken cementfabriek op de Blekerheide (1908), de maatschappij "Manufacture Internationale de Produits en Ciments", en de dito glasfabriek (1924-30) "Verreries Campinoises" in de gelijknamige wijk. Dit alles resulteerde in een enorme bevolkingstoename, een verdrievoudiging in de periode 1846-1913, maar ook in het wegkwijnen en de verzanding van dennenbos en heidevegetatie door de bodem- en luchtverontreiniging. In de buurt van de reeds genoemde glasfabriek "Verreries des Stevensvennen" richtte Emsens een heden deels verdwenen, deels getransformeerde electrische houtzagerij op. De in 1896 door Emsens geopende zandgroeve is vandaag nog actief als Zandbedrijf Sibelco, wereldleider in de ontginning en conditionering van de fijnste zandsoorten. In 1906 opende Emsens een nu verdwenen steenfabriek. Ondanks deze industrialisatie, behield Lommel tot 1904 nog grotendeels zijn agrarisch karakter. Na 1904 kwam daar geleidelijk verandering in.
Aan het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw waren er in Lommel twee melkerijen actief: de "Samenwerkende Melkerij van het Heilig Hart", een op 19 maart 1894 op Kattenbos opgerichte handmelkerij, en de in december 1898 gestichte "Samenwerkende stoommelkerij Sint-Bernardus" in het centrum, in de huidige Frans Van Hamstraat.
Door de komst, in het begin van de 20ste eeuw, van een gasfabriekje in de huidige Gasstraat, kon in het centrum gasverlichting worden aangebracht.
De stad Lommel is de laatste decennia uitgegroeid tot een semi-stedelijke kern met een belangrijke industriële tewerkstelling (in 1981 54 % van de beroepsactiviteit), vooral geconcentreerd in enkele grote bedrijven, die hier na 1960 ontstonden: electrotechniek met Philips vanaf 1962, het in 1966 opgestarte bedrijf EMGO (Europese Maatschappij voor fabricage en verkoop van glazen onderdelen), metaalconstructie, de in 1965 geopende testbaan van Ford, papierverwerking met ELEP, Eerste Lommelse Enveloppen- en Papierwarenfabriek, de in 1968 opgestarte Kempische Kalkzandsteenfabriek enzovoort. In 1989 besloot men de gemeentelijke industriezone aan de Balendijk uit te breiden, hetgeen thans nog steeds gebeurt. Andere industiezones zijn de Maatheide, van nationaal belang, en Kerkhoven, een zone voor middelgrote bedrijven. Buiten Stevensvennen met Sibelco, is er thans nog zandwinning ten oosten en westen van Lommel-Kolonie door het Zandbedrijf Velbo NV, en ten zuiden van de Ringlaan door de Kempische Zandgroeven, een N.V. opgericht in 1927. Heden pendelen vele inwoners onder meer naar het industriegebied van Eindhoven.
De dienstensector bedroeg anno 1981 43 % van de tewerkstelling en nam sedertdien onder andere door het bloeiende toerisme steeds meer toe. Daardoor groeide de stad uit tot een regionaal onderwijs-, handels- en toeristisch centrum met natuur- en recreatiegebieden en campings. Vooral dient hier het recreatie- en bungalowpark "De Vossemeren" te worden vermeld, opgestart in 1987, en sinds 1996 de binnenjachthaven langs het Kempisch Kanaal.
Oppervlakte: 10.237 hectare. Aantal inwoners (1976): 24.443;(1985): 26.094.
Bron: PAUWELS D. 2005: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Maaseik, Kanton Neerpelt, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 19n2, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Pauwels, Dirk
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Adelberg
Omvat
Alleenstaand diephuis
Omvat
Ankerstraat
Omvat
Blauwe Kei
Omvat
Brouwershuis
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Buskruitstraat
Omvat
Café Hamblok
Omvat
Dodenveldstraat
Omvat
Dorp
Omvat
Enneven
Omvat
Eviestraat
Omvat
Fabrieksstraat
Omvat
Frans Van Hamstraat
Omvat
Gelderhorsten
Omvat
Gestelsedijk
Omvat
Haardstraat
Omvat
Hageven
Omvat
Herberg De Ploeg
Omvat
Hoeverdijk
Omvat
Hotel de l'Industrie
Omvat
Kanaal van Beverlo
Omvat
Katoenstraat
Omvat
Kattenbos
Omvat
Kerkhovensesteenweg
Omvat
Kerkstraat
Omvat
Kerkweg
Omvat
Kloosterstraat
Omvat
Kolonie
Omvat
Koningsstraat
Omvat
Kranenvenstraat
Omvat
Langgestrekte hoeve
Omvat
Langgestrekte hoeve
Omvat
Langgestrekte hoeve
Omvat
Langgestrekte hoeve
Omvat
Leyssensmolen
Omvat
Loberg
Omvat
Luikersteenweg
Omvat
Molse Nete
Omvat
Molsekiezel
Omvat
Nieuwe Koop
Omvat
Nieuwstraat
Omvat
Norbert Neeckxlaan
Omvat
Oorlogsmonument
Omvat
Opgaande zomerlinde
Omvat
Oude Diestersebaan
Omvat
Oude Heidestraat
Omvat
Parochiekerk Sint-Paulus
Omvat
Rodekruisstraat
Omvat
Sint-Jozefskapel
Omvat
Slinkerstraat
Omvat
Stationsstraat
Omvat
Stevensvennen
Omvat
Torenstraat
Omvat
Vaartstraat
Omvat
Walter Emsensstraat
Omvat
Wanstraat
Omvat
Wateringstraat
Omvat
Watertoren
Omvat
Woon- en handelscomplex
Is deel van
Kanton Neerpelt
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Lommel [online], https://id.erfgoed.net/themas/13307 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.