Tongeren ontstaat als het Romeinse Atuatuca Tungrorum, caput civitatis van de Tungri, in de provincia Belgica (administratieve indeling van Augustus). De identificatie met Atuatuca, het oppidum der Eburonen schijnt niet waarschijnlijk, gezien het ontbreken van prehistorische bewoningssporen.
De oudste sporen dateren uit het begin der keizertijd; zij duiden een houten en aarden wal aan, die een zeer ruim areaal omsluit (minimum 80 hectare), waarbinnen een stratenaanleg in regelmatig dambordschema zich aftekent. De theorie dat de stad uit een legerkamp aan de heerbaan Keulen-Bavai ontstond dat na korte tijd werd verlaten en ingenomen door een civiele bevolking, blijft mogelijk hoewel recente opgravingen aantonen dat de oudste bebouwingssporen (regering van Augustus, 27 voor Christus-14) inheems zijn, en de vorm vertonen van ruime, tweebeukige woningen van hout en leem.
Door haar administratieve functie als hoofdplaats van de civitas, door de gunstige ligging als etappeplaats op de weg Bavai-Keulen, evenals door de gunstige agrarische infrastructuur, ontwikkelt Atuatuca zich vrij snel tot het belangrijkste stedelijke centrum van Noord-Gallië.
In de Claudische periode (41-54) wordt de heerbaan Keulen-Bavai, evenals het stratennet van de stad van een stenen bekleding voorzien (fundering van naast elkaar gelegde silexblokken, bedekt met een 30 centimeter dikke laag Maaslands grint). Het is een bevestiging van het reeds bestaande dambordschema, waarbinnen vierkante insulae worden afgebakend. Het gewone huistype uit deze periode is het diephuis in stijl- en regelwerk met lemen vullingen, onder zadeldaken met stro- of houtbekleding. Ook de ruimere residenties van rijke burgers worden in de lste eeuw in vakwerk opgetrokken. De nederzetting is omringd door kleine grafvelden.
Tijdens de opstand van Julius Civilis (69-70) wordt de stad grondig verwoest. De Flavische periode (69-96) wordt nog volop gekenmerkt door houtbouw; de huizen hebben nu echter over het algemeen pannen daken. De nieuwe heerbaan vanuit Cassel over Tienen sluit ten westen van de stad aan op de heerbaan Bavai-Keulen; waar laatst genoemde weg de stad ten oosten verlaat wordt een afsplitsing aangelegd, aansluitend bij één der belangrijkste straten. anuit het brongebied van Widooie wordt een aquaduct aangelegd, op een aarden wal, de huidige zogenaamde Beukenberg. Uit deze periode dateert een monumentaal stenen tempelcomplex (opgravingen sedert 1964) in het noordelijk stadsdeel, op één der hoogste punten van de stad. Reeds in de tweede helft van de eerste eeuw bevond zich hier een cultusgebouw, dat waarschijnlijk een Gallo-Romeins heiligdom als basis had. Het tempelareaal beslaat een oppervlakte van 130 x 77 meter en bestaat uit een grote open ruimte, omgeven door een 5 meter brede zuilenhal; in het midden bevindt zich de cella met omgang, gelegen op een podium met trapper aan de zuidzijde; achter de noordelijke porticus bevindt zich een reeks vertrekken, gescheiden door brede gangen. Het complex lag op een verhoogd terras, aangelegd begin tweede eeuw. Er wordt een aanvang gemaakt met de bouw van de horrea (staatsmagazijnen), ten westen van de stad, even buiten de wallen, aan de heerbaan Bavai-Keulen; het zijn in deze periode slechts vakwerkconstructies. De bouw ervan geeft aanleiding tot het ontstaan van een kleine bewoningskern te plaatse.
De periode der Antonijnen (138-180) is een tijd van hoogconjunctuur voor de stad. Ten westen en ten zuiden van de stadskern ontstaan nieuwe woonwijken, waarschijnlijk voor ambachtslui, waarheen secundaire verbindingswegen worden aangelegd. Ondanks het ontbreken van materiële resten mag de aanwezigheid van een aantal belangrijke, openbare gebouwen verondersteld worden. Mogelijk bevond zich een forum ten noorden van de Onze-Lieve-Vrouwekerk; belangrijke gebouwen bevonden zich aan zuidzijde van de stad (Muntstraat) en aan huidige Sint-Truidersteenweg, tegenover het Casino; enorm muurwerk en puin op de helling van de stad (Begijnhof en Repelstraat) doen een amfitheater vermoeden; in de Sint-Truiderstraat werden gedeelten van een hypocaustum (verwarmingsinstallatie) opgegraven (1904), mogelijk behorend tot de openbare thermen van de stad. De horrea uit de Flavische periode worden begin tweede eeuw vervangen door een stenen gebouw, waarschijnlijk bestaande uit drie gelijkaardige vleugels, U-vormig geschikt rondom een rechthoekige binnenplaats, die met de open zijde aan de heerbaan naar Bavai paalde. De in 1967 over 150 meter opgegraven vleugel is 13 meter breed en vertoont een dubbele rij bergruimten, aan weerszij geflankeerd door een portiek. Ten noordoosten ervan bevinden zich een aantal bijgebouwen. Ook de verstening der burgerhuizen zet in deze periode volop in.
Het belangrijkste bouwwerk uit begin tweede eeuw is echter de eerste stenen omheiningsmuur, die waarschijnlijk dateert uit de regeringsperiode van Trajanus (98-117). Hiervan bleven aanzienlijke resten bovengronds bewaard. Hij heeft een omtrek van 4.544 meter, het ommuurde oppervlak was groter den dat van Keulen, en was voorzien van één tot drie V-vormige grachten. Waar de belangrijkste verkeerswegen de omheining bereiken bevinden zich poorten, bestaande uit een dubbele doorgang, geflankeerd door rechthoekige torens; voorts zijn er eenvoudige vierkante of ronde torens met doorgang; ronde torens zijn op regelmatige afstand aangebracht. De Jeker was in de stad opgenomen; zijn belang lag in zijn bevaarbaarheid, die tot in de middeleeuwen bleef behouden; er zijn sporen van bruggen en resten van een kaaimuur. Ten zuidwesten, buiten de stadswallen, ontstaat een nieuwe necropool, die tot ver in de 4de eeuw in gebruik blijft.
Midden 3de eeuw luidt een periode van onrust in; in 257 en 275-276 steken de Franken bij Keulen de Rijn over en trekken plunderend en verwoestend door de streek; vele villabewoners verlaten hun domeinen en vestigen zich in de stad. Het staatsmagazijn raakt in onbruik en de in de onmiddellijke omgeving ontstane bewoningskern wordt verlaten.
Met Diocletianus (284-305) treedt een nieuwe periode van rust in, en de regering van Constantijn (308-337) luidt een nieuwe bloeiperiode in. Uit laatstgenoemde regeringsperiode dateert waarschijnlijk de tweede, verkorte omheining van de stad; de grote omheining was in noodsituatie onverdedigbaar gebleken. Van deze muur blijven geen bovengrondse resten bewaard; hij is 2.680 meter lang, en ten westen sluit hij aan op de bestaande omwalling. De dikte van deze muur is circa 3,20 meter, en hij is voorzien van een parement van vierkante blokjes van verscheidene steensoorten, gevat in de voor deze tijd typische roze mortel. Op ongeveer 20 meter van elkaar werden torens aangebracht van 9 meter doorsnede, met een leien dakbekleding. De basis van één van deze torens werd op het Vrijthof opgegraven. Het stratennet binnen de verkorte omheining ondergaat vrijwel geen wijziging.
De rijke grafvondsten uit deze periode getuigen van de welvaart en de dichte bevolking van de stad; de bewoning beperkt zich trouwens niet tot de nieuw omheinde zone: het gebied tussen de beide wallen blijft nog geruime tijd bewoond. Op verschillende plaatsen in de stad werden resten opgegraven van grote gebouwen, waarschijnlijk met openbaar karakter, onder meer ten noorden van de Maastrichterstraat, op de plaats van het voormalig Atheneum, en in de Kogelstraat, mogelijk aansluitend bij de hogervermelde gebouwen aan de Sint-Truidersteenweg. De belangrijkste vondsten uit deze periode zijn echter een aantal laat-Romeinse gebouwenresten, opgegraven (1912,1961,1965) onder de basiliek (zie Grote Markt), en die een rechthoekige zaal met bsis beschrijven; uitgaande van de Vitruviaanse proporties komen de muren van dit gebouw precies overeen met de oorspronkelijke buitenmuren van de gotische kerk. Het is niet uitgesloten dat het hier om een basilica forensis gaat, die in 4de eeuw als bisschopskerk dienst deed. De christianisatie was immers inmiddels begonnen, en volgens de legende liet de eerste gekende missionaris, Sint-Maternus, bisschop van Keulen, in Tongeren een kerk bouwen. Tongeren wordt de zetel van een nieuw bisdom, afgescheiden van het diocees Keulen, waarvan de grenzen samenvielen met die van de Civitas Tungrorum. Toch dient de stad slechts korte tijd als residentie voor de bisschoppen; reeds Servatius(+ 384) verlaat Tongeren, om zich in Maastricht te vestigen. Midden 4de eeuw kent nieuwe invasies van Frankische groepen. Julianus (355-363) slaagt erin tijdelijk de orde te herstellen. Het voortdurend binnendringen van Frankische groepen heeft echter in de loop van de 4de eeuw de samenstelling van de bevolking geleidelijk aan gewijzigd: de Gallo-Romeinse bevolking heeft zich in de steden teruggetrokken, terwijl het platteland meer en meer wordt ingenomen door Germaanse inwijkelingen en huursoldaten. Ondanks een duidelijk achteruitgang van de welvaart, kennen de Gallo-Romeinse steden nog een zekere bloei, en hoewel de bevolkingsdichtheid sterk terugloopt is de bewoning continu tot de eerste decennia van 5de eeuw. De periode die volgt op de terugtrekking der Romeinse troepen (407-413) is duister. Teksten en bodemvondsten ontbreken.
De meningen over de continuïteit der bewoning zijn verdeeld. Waarschijnlijk was zij minimaal: de bisschoppen behielden ook na hun vertrek naar Maastricht de kerk met aanhorigheden in hun bezit; er mag dus een groep lagere clerus met hun dienaren verondersteld worden, evenals enkele bezitters van naburige landerijen.
Circa 491 komt de civitas Tongrorum onder het bewind der Merovingers. Waarschijnlijk behoorde Tongeren samen met Koninksem, Lauw, Herstappe, Orthée, Hamal, Rutten, Vreren, Nerem, Paifve en Sluizen tot het kroondomein der Pepiniden, en schenkt Pepijn de Korte tussen 751 en 768 zijn bezittingen in Tongeren aan de bisschoppen van Tongeren-Luik. Door de verdragen van Ribémont (879) en Verdun (880) wordt Tongeren een deel van het Duitse Rijk. In 980 verleent Otto II aan Notger de immuniteit over de bezittingen van de Luikse kerk, waarvan Tongeren één van de oudste was. In de 13de en 14de eeuw fungeren de graven van Loon als voogden van Tongeren.
Waarschijnlijk wordt midden 9de eeuw bij de oude bisschopskerk een kapittel gesticht. Vermoedelijk bestonden in de 8ste eeuw nog belangrijke resten van de verkorte, 4de-eeuwse omwalling; historisch betuigd is de poort naar Maastricht. Deze omwalling blijkt na de plundering en verwoesting van de stad door de Noormannen (881) niet functioneel, Kerk en kloostergebouwen worden van een eigen versterking voorzien, zodat een versterkt monasterium ontstaat; dezelfde evolutie is te constateren in de bisschopsstad Trier. Voor deze versterking worden twee torens en een klein deel van de 4de-eeuwse omwalling gebruikt. De nog bestaande toren bij de kapittelgebouwen dateert uit deze periode. De ruimte tussen de kerk en de noordelijke omheiningsmuur wordt als kerkhof gebruikt en waarschijnlijk bevond de poort van de versterking zich aan de westzijde, aangezien het op deze plaats is dat markt wordt gehouden, zoals bij andere prestedelijke kernen elders, voor de poort van abdij of burcht. Gelijktijdig met de bouw van de romaanse kerk (begin 12de eeuw) en kloostergang wordt de omwalling van de versterking in westrichting uitgebreid. Ondertussen is rondom de marktplaats een handelsnederzetting ontstaan: de bebouwing bakent een marktplein met driehoekige vorm af, aan de oostzijde palend aan de muur van het monasterium, terwijl een aantal straten dit plein verbinden met de belangrijkste wegen: de huidige Sint-Truiderstraat met de Romeinse wegen naar Bavai en Tienen; de Putstraat met de Romeinse weg naar Amay; de Hasseltsestraat met een weg in noordelijke richting naar de abdij van Munsterbilzen, vervanging van de in onbruik geraakte heerbaan, later met een tweede weg in de richting van Hasselt; de markt die trechtervormig in het Plein uitloopt gaf waarschijnlijk uit op een poort van de 4de-eeuwse omwalling. De Maastrichterstraat, tussen de nog bestaande 4de en 2de-eeuwse poorten, is waarschijnlijk eveneens reeds vroeg door handelaars bewoond. Bij het ontstaan van deze straten wordt, zoals dat het geval is in onder meer Keulen, Trier en Mainz, het Romeinse stratenpatroon vrijwel totaal genegeerd. Toch mogen nog overal Romeinse ruïnes en puin verondersteld worden.
Het einde van de 12de en het begin van de 13de eeuw worden gekenmerkt door twee dramatische gebeurtenissen, die van doorslaggevend belang zullen zijn voor de vorm waarin de middeleeuwse stad zich zal ontwikkelen: in 1180 steekt de graaf van Loon, bij de belegering van de burcht van Kolmont de stad in brand, en in 1213 belegert de hertog van Brabant de burgers in het versterkte monasterium. Vooral de laatste datum schijnt bepalend geweest te zijn: in 1240 wordt begonnen met de bouw van de gotische kerk, circa 1250 geven de kanunniken het gemeenschapsleven op en vestigen zich in afzonderlijke woningen, en tussen circa 1241-1290 wordt de middeleeuwse omwalling gebouwd. Deze factoren bepalen de uiteindelijke vorm en aanleg van de stad, zoals die tot op heden bewaard bleef. De 13de-eeuwse omwalling omvatte het handelskwartier ten westen van het monasterium en de volledige Maastrichterstraat tussen beide Maastrichterpoorten; hierdoor valt de middeleeuwse omheining aan de oostzijde samen met de Romeinse uit de 2de eeuw, die aan deze zijde gewoon verhoogd wordt; de zuidelijke grens wordt gevormd door de Jeker, en de zuidoostelijke hoek wordt waarschijnlijk bepaald door de ligging van de banale molen, de latere Moutmolen. De omwalde oppervlakte beslaat 54 hectare (zie Sint-Truiden 51 hectare, Hasselt en Huy 25 hectare). Bij de bouw van de gotische kerk verdwijnt de versterking van het monasterium, en ook de 4de-eeuwse omwalling wordt thans volledig afgebroken; het materiaal wordt gebruikt voor de bouw van de nieuwe omheining. De plattegrond, zoals die vrijwel ongewijzigd tot ons is gekomen omvat nu volgende primaire straten: de Hemelingenstraat (Hasseltsestraat) die uitgeeft op de Hemelingenpoort, aan de weg naar Bilzen; de Kruisstraat (Sint-Truiderstraat) met de Kruispoort aan de weg Sint-Truiden-Tienen, onderdeel van de handelsweg Brugge-Keulen; de Putstrsat, uitgevend op de Steenderpoort, aan de oude heerbaan naar Amay; de Maastrichterstraat met de Maastrichterpoort, gebouwd boven op de Maastrichterpoort van de Romeinse omwalling uit de 2de eeuw; de Kielenstraat met de Moerenpoort, die uitgeeft op de banale molen, even buiten de omwalling gelegen; de Jekerstraat met de Jekerpoort, die uitgaf op de weg naar Luik, voor het looierskwartier, dat in de zuidwestelijke stadshoek langsheen de Jeker ontstaan was, in de omwalling wordt opgenomen (16de eeuw). Naast deze zes poorten omvatte de omwalling 13 torens.
De vestiging der kanunniken in afzonderlijke huizen bepaalde eveneens in belangrijke mate het uitzicht van het centrum: tussen de markt en de Maastrichterpoort der laat-Romeinse, 4de-eeuwse omwalling bouwen de kanunniken twaalf huizen, vijf onmiddellijk ten noorden van de noordelijke omheiningsmuur van het versterkte monasterium, die nog geruime tijd als kerkhofmuur blijft bestaan, en zeven huizen ertegenover, hun tuinen vrijwel palend aan de noordzijde van de omwalling. Grote terreinen binnen het omwalde areaal waren onbebouwd en werden als wetland en wijngaard gebruikt, vooral in het zuidoostelijke stadsgedeelte; hier wordt in 1257 het begijnhof en in 1276 het Sint-Jacobsgasthuis gevestigd; beide lagen oorspronkelijke aan de huidige Sint-Truidersteenweg, waar ze door de bouw van de 13de-eeuwse omwalling extra muros kwamen te liggen. Tussen deze primaire wegen ontstaat een net van secundaire wegen, sommige met een strategisch belang in de verdediging van de stad onder meer de Nieuwstraat, Tieckenstraat, Vermeulenstraat, Schuttersgang, die vooral de bereikbaarheid der versterkingen tot doel hadden. Buiten de muren bevonden zich een aantal nederzettingen, die thans in de stadsuitbreiding opgenomen zijn: de Lore of Leurenkwartier, het hogervermelde looierskwartier, dat pas in de 16de eeuw wordt omwald; Broek, buiten de Hemelingenpoort; en Wijk, waarschijnlijk een Romeinse vicus (zie Wijk bij Maastricht). De Smalle en Brede Wijer (huidige Motten) voorzagen de bevolking van vis.
In de 12de eeuw worden de stedelijke buitingen met de stad in een stadsvrijheid verenigd, onderworpen aan de stadsmagistraat en de schepenbank, die hier, evenals in het eigenlijke stadsgebied Luiks recht sprak. Circa 1250 lagen de grenzen van deze stadsvrijheid vast; ze omvatte Berg met Ketsingen, Blaar, Henis, Lauw, Mulken, Offelken, Neerrepen, Piringen, Riksingen met Vrijhern en Widooie.
Voor het midden van de 12de eeuw werden schout en schepenen door de prins-bisschop aangesteld. Na de Vrede van Jeneffe (1331) verwerft Tongeren evenals Luik reeds in 1251, het recht zelf twee burgemeesters te kiezen; de stadsmagistraat bestaat nu uit twee jaarlijks verkozen burgemeesters, vier gezworenen, twee oud-burgemeesters en de afgevaardigden van de ambachten. Tongeren deelt in alle conflicten van de "Bonnes Villes" in hun strijd tegen het absolutisme van de prins-bisschop en de oligarchie van het patriciaat. De stad is uitgegroeid tot een regionaal markt- en lakenproductiecentrum. Op kerkelijk gebied was het Onze-Lieve-Vrouwekapittel moederparochie van de stadparochies Sint-Niklaas en Sint-Jan en van de buitenparochies Sint-Gillis (Mulken), Sint-Hubertus (Offelken), Mal, Sluizen, Koninksem, Widooie, Piringen, Neerrepen, Riksingen en Henis.
De 15de eeuw wordt bepaald door de rampzalige conflicten van de Luikse steden met de Bourgondische hertogen. Na de slag van Othée (1408) waar de militie van Tongeren door haar laattijdige aankomst aan het bloedbad ontsnapt, wordt de Maastrichterpoort met de flankerende muurgedeelten afgebroken. Na de slag van Brustem (1467), waar Tongeren samen met de andere Luikse milities Karel de Stoute bevecht, wordt de omwalling afgebroken en alle stadsvrijheden afgeschaft. Slechts mits betaling van een zeer hoog losgeld blijft Tongeren de algehele verwoesting bespaard, waaraan Luik door de hertog wordt overgeleverd. In het conflict tussen Guillaume de La Marck en de coalitie prins-bisschop Louis de Bourbon-Maximiliaan van Oostenrijk, wordt de stad driemaal belegerd en ingenomen (1482-1483). 1483 is ook het jaar van de grote pestepidemie. In het conflict tussen Evrard de La Marck en prins-bisschop Jean de Horne kiest Tongeren de zijde van de prins-bisschop en haar militie neemt deel aan het beleg van Kolmont. In 1494 wordt de stad ingenomen en geplunderd door de ontslagen troepen van aartshertog Filips de Schone. In de 15de eeuw worden het Agnetenklooster (1434) en het Sint-Claraklooster (1469) gesticht.
De 16de eeuw wordt gekenmerkt door een groot aantal pestepidemies. In 1509 wordt begonnen met het herstel van de stadsomwalling, onder meer met materiaal afkomstig van de verwoeste burcht van Kolmont. In 1568 wordt Willem van Oranje in de stad belegerd door de hertog van Alva; laatst genoemde geeft het beleg op na de Kruispoort in brand gestoken te hebben. In 1597 wordt de omwalling tussen de Moeren- en de Luikerpoort hersteld.
De oorlog van Lodewijk XIV tegen Holland in de tweede helft van de 17de eeuw was rampzalig voor de stad. Na de inname van Maastricht (1673) worden alle stadspoorten opgeblazen, en de wallen tussen de Steenderpoort en Kruispoort worden gesloopt; alleen de Moerenpoort blijft overeind. In 1676 worden alle resterende wallen afgebroken. In de nacht van 28 op 29 augustus 1677 wordt de stad volledig afgebrand op bevel van graaf de Calvo, de Franse gouverneur van Maastricht; de brand verwoest de Sint-Niklaaskerk, de kloosters van jezuïeten (gesticht 1638) en celestijnen (gesticht 1640), het stadhuis, de hallen en meer den 500 huizen; de Onze-Lieve-Vrouwekerk is zwaar beschadigd. De Franse troepen plunderen nog vier maal de stad. Het einde van 17de en het begin van 18de eeuw worden tevens gekenmerkt door de uitbreiding van het prins-bisschoppelijk gezag ten nadele van de ambachten; na 1744 zijn laatst genoemden vrijwel uitgeschakeld bij het bestuur van de stad. In de 17de eeuw worden het Minderbroedersklooster (1626), het Predikherenklooster (1634), het Sepulchrijnenklooster (1640) en het Grauwzustersklooster (1669) gesticht, naast de twee reeds hoger vermelde kloosters.
Gedurende de Spaanse Successieoorlog wordt Tongeren in 1703 bezet door de geallieerden, belegerd en ingenomen door de Fransen onder leiding van maarschalk de Villeroy; de bezetting duurt tot 1714. In 1725 wordt begonnen met de heropbouw van wallen en poorten; de werken duren tien jaar. In 1737 wordt ook begonnen met de bouw van een nieuw stadhuis, onderbroken in 1741 door de Oostenrijkse Successieoorlog. De stad blijft zeven jaar bezet, afwisselend door de Franse troepen onder Lodewijk XV en door de geallieerden. Na de Vrede van Aken (1749) worden een aantal verbeteringen in de stad uitgevoerd: bruggen worden hersteld, de straten worden geplaveid, de Brede Wijer wordt drooggelegd (huidige Motten) en de waterput op de markt wordt vervangen door een kalkstenen pomp waarop het perron wordt geplaatst (in 1886 vervangen door het standbeeld van Ambiorix). Tongeren staat gunstig tegenover de Luikse revolutie van 1789 en sympathiseert aanvankelijk met de Franse bezetting, die zich echter vrij snel onpopulair maakt. In 1795 wordt het district Tongeren van Luik afgescheiden en bij het Nederlandstalige departement van de Nedermaas gevoegd. Na de inbeslagname van de kerkelijke goederen verdwijnt het grootste gedeelte der Tongerse kloosters. In de 19de eeuw worden alle stadspoorten, op de Moerenpoort na afgebroken, evenals het grootste gedeelte van de omwalling. Tot aan de Tweede Wereldoorlog blijft de bewoning beperkt tot het gebied intra muros met beperkte lintbebouwing langs de uitvalswegen naar Hasselt, Bilzen, Maastricht, Luik, Sint-Truiden, Nerem en Koninksem, en concentraties in de stationswijk (vanaf 1863, aanleg van de spoorlijn naar Bilzen) en de gehuchten Offelken, Mulken en Acter de Moerenpoort. Uit het interbellum dateert de uitbreiding van de stad in noordelijke richting, met de wijk Nieuw-Tongeren, zich uitstrekkend tot Henis. Na 1950 ontstaan een aantal nieuwe wijken: ten zuidwesten Paspoel en Offelken, ten noordoosten de Meulemanslaan, en Wildbroek ten zuiden van de Moerenpoort. In een nog recentere periode ontstaan de wijk Hubensbeemden langs de N15 naar Luik, Paspoel II langs de Koninksemsteenweg en de bebouwing van de Sint-Antoniusbeemden. Voor deze nieuwe bewoningscentra worden in 1946 de Sint-Lutgartparochie gesticht, in 1951 de Sint-Gillisparochie (Mulken) en in 1963 de Sint-Maternusparochie (Paspoel).
In 1972 fusioneert Tongeren met Henis, Berg, Riksingen, Neerrepen en Koninksem, in 1977 met Mal, Sluizen, Vreren, Nerem, Rutten, lauw, Piringen, Diets-Heur, Overrepen, 's-Herenelderen en Widooie; het gehucht Vrijhern, dat bij Riksingen hoorden wordt bij Hoeselt gevoegd. De stad functioneert thans als verzorgings-, diensten- en handelscentrum, met beperkte plaatselijke industrie.
Oppervlakte: 1.319 hectare. Aantal inwoners (1970): 17.226.
Bron: SCHLUSMANS F. met medewerking van VANTHILLO C. 1990: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Tongeren, Kantons Riemst - Tongeren, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 14n1, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Schlusmans, Frieda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
19de-eeuws burgerhuis
Omvat
19de-eeuws burgerhuis
Omvat
19de-eeuwse stadswoning
Omvat
Albertwal
Omvat
Arbeiderswoningen
Omvat
Begijnenmolen
Omvat
Begijnhof Sint-Catharina
Omvat
Bilzersteenweg
Omvat
Blaar
Omvat
Brouwerij
Omvat
Bulkerstraat
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Burgerhuizen
Omvat
Burgerhuizen
Omvat
Burgerhuizen
Omvat
Burgerhuizen
Omvat
Clarissenstraat
Omvat
Corversstraat (Tongeren)
Omvat
Cottage getinte villa
Omvat
Dijk
Omvat
Eclectisch burgerhuis
Omvat
Elderseweg
Omvat
Enkelhuis
Omvat
Fruitveiling
Omvat
Galgenberg
Omvat
Gebouwen
Omvat
Graanmarkt
Omvat
Grote Markt
Omvat
Hemelingenstraat
Omvat
Herenhuis
Omvat
Herenhuis
Omvat
Herenhuis
Omvat
Herenhuis
Omvat
Hoekhuis
Omvat
Hoeve in vakwerkbouw
Omvat
Hondsstraat
Omvat
Jekerstraat
Omvat
Kattenstraat
Omvat
Kielenstraat
Omvat
Koetshuis en achterkoer
Omvat
Koninksemsteenweg
Omvat
Koolkuil
Omvat
Koppelkist
Omvat
Krekelstraat
Omvat
Leopoldwal
Omvat
Looiersstraat
Omvat
Maastrichterstraat
Omvat
Middeleeuwse omwalling
Omvat
Moerenstraat
Omvat
Mombersstraat
Omvat
Mulken
Omvat
Muntstraat
Omvat
Neogotisch burgerhuis
Omvat
Neogotisch burgerhuis
Omvat
Nieuw Tongeren
Omvat
Notariswoning
Omvat
Offelken
Omvat
Parochiekerk Sint-Gillis
Omvat
Paspoel
Omvat
Piepelpoel
Omvat
Pliniuswal
Omvat
Predikherenstraat
Omvat
Putstraat
Omvat
Regulierenplein
Omvat
Repenstraat
Omvat
Riddersstraat
Omvat
Romeins aquaduct
Omvat
Romeinse omwalling
Omvat
Schuttersgang
Omvat
Sint-Jacobsgasthuis
Omvat
Sint-Jansstraat
Omvat
Sint-Lutgartstraat
Omvat
Sint-Truidersteenweg
Omvat
Sint-Truiderstraat
Omvat
Stadhuisplein
Omvat
Stadswoning
Omvat
Stadswoning
Omvat
Stationslaan
Omvat
Veemarkt
Omvat
Vermeulenstraat
Omvat
Villa
Omvat
Villa
Omvat
Villa Elsa et Sophie
Omvat
Villa Madeleine
Omvat
Vlasmarkt
Omvat
Vrijthof
Omvat
Watertoren
Omvat
Wijkmolen
Omvat
Wijngaardstraat
Is deel van
Tongeren
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Tongeren [online], https://id.erfgoed.net/themas/13810 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.