beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek van tot ( voorlopige bescherming)
Dijver, Arentshuis, Gruuthuse en Onze-Lieve-Vrouwekerk met omgeving
voorlopige beschermingsbesluiten: 25-10-2018 ID: 14725
Deze bescherming betreft de Dijver, het Arentshuis, het Gruuthuse en de Onze-Lieve-Vrouwekerk met omgeving.
De Dijver, het Arentshuis, het Gruuthuse en de Onze-Lieve-Vrouwekerk met omgeving zijn beschermd als stadsgezicht omwille van het algemeen belang gevormd door de:
Het stadsgezicht van de Dijver, het Arentshuis, het Gruuthuse en de Onze-Lieve-Vrouwekerk met omgeving, omvat historische assen en straten die een belangrijke rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van de stad Brugge. Ze vormen binnen de stad uitzonderlijke stedelijke structuren, die gekenmerkt worden door een architectuur die fasegewijs tot stand is gekomen. De aanwezige structuren en de bebouwing zijn het resultaat van opeenvolgende politieke, sociale, culturele en economische gebeurtenissen die plaats vonden door de eeuwen heen. Ze hebben gezorgd voor een opmerkelijke historische gelaagdheid in het stadsbeeld.
Bepalend in dit stadsdeel is het verloop van de Reie waarlangs de belangrijkste en oudste historische gebouwen liggen. Op de linkeroever ligt de Onze-Lieve-Vrouwekerk, hier gesitueerd sinds de 9de eeuw. De Onze-Lieve-Vrouwekerk en omgeving vormt dan ook een belangrijk historisch kerngebied binnen de Brugse binnenstad. Op de rechteroever van de Reie splitst zich een reitje af, genaamd de Bakkersrei, dat loopt tot aan de Dijver en overbrugd wordt door Gruuthusebrug ter hoogte van de Nieuwstraat. De Dijver is een segment van de Reie dat een eigen naam heeft. De zeer oude naam Dijver, gaat terug tot de Kelten en betekent “Heilig water”. Dit zou wijzen op het bestaan van een pre-germaanse cultusplaats.
Langsheen de Dijver, de Bakkersrei en de aanpalende straten is een beeldbepalende en heterogene bebouwing tot stand gekomen, dit getuigt van de evolutie van de stad buiten de eerste stadsomwalling. De nieuwe bruggen waren dan ook nodig om nieuwe complexen of wijken te ontsluiten die buiten de eerste omwalling lagen. Zo houdt de bouw van de eerste Grote Eekhoutbrug in 1282, nu Nepomucenusbrug, verband met de voorgeschiedenis van de ten zuiden van de Dijver gevestigde Eekhout- of Sint-Bartholomeusabdij die vóór 1130 ontstaan is.
In de omgeving van de Dijver is de oorspronkelijke perceelstructuur nog aanwezig in het straatbeeld zoals bij aan de Oude Burg. Het "Raamstraatje" wordt er in 1537-1538 afgesloten en is vanaf dan een privéweg die nu nog hoort bij het pand Oude Burg nummer 21. Ter hoogte van de Bakkersrei is de oorspronkelijke perceelstructuur nog af te leiden van de nog aanwezige verbindingen tussen de Kastanjeboomstraat en de Bakkersrei.
Het stadsgezicht met centraal de Dijver, de Onze-Lieve-Vrouwekerk, het hof van Gruuthuse en de Bonifatiusbrug zijn vastgelegd in talrijke niet geschreven bronnen zoals schilderijen en foto’s. Het stadsgezicht vormt één van de klassieke stadsgezichten die al in de 19de eeuw door de pioniers van de fotografie werden vastgelegd. De Dijver en omgeving met onder andere de Bonifatiusbrug is dan ook één van de meest gefotografeerde en geschilderde zichten van Brugge. Dit stadsbeeld werd door gekende en minder gekende kunstenaars vastgelegd en illustreert de waardering ervan door verschillende generaties. Tot op heden is de Dijver en omgeving een trekpleister voor schilders die dit zicht willen vereeuwigen op doek.
De houten gevels aan de Bonifatiusbrug zorgen voor een pittoresk en romantisch stadsbeeld. Het voorliggend stadsgezicht, en de Bakkersrei in het bijzonder, vormt een typevoorbeeld van hoe het stadsbeeld in Brugge in de 20ste eeuw vaak kunstmatig verouderd werd. Er werden compleet nieuwe pseudo-middeleeuwse huizen gebouwd die ervoor zorgen dat dit stadsgezicht een romantisch en pittoresk uitzicht krijgt.
Het water en de statige architectuur vormen tot op heden zonder twijfel een interessante toeristische trekpleister. In 1905 gebeurde de eerste aanvraag om de toeristische mogelijkheid van de Brugse reien volop te benutten. De Dijver en de omgeving van de Bonifatiusbrug getuigen dan ook van een vroege vorm van recreatief gebruik zoals de toeristische rondvaarten die vanaf 1905 werden georganiseerd en die tot op heden nog steeds bestaan. De eerste uitbating van bootjes was in handen van de familie Godfroid Coucke die hun opstapplaats hadden ter hoogte van de huidige Bonifatiusbrug.
De bebouwing binnen het stadsgezicht vertoont een grote historische gelaagdheid en bevat belangrijke merktekens in het stedelijk landschap. De heterogene gevelwanden en het stadssilhouet met zijn torens zijn het resultaat van het bouwen en verbouwen door de eeuwen heen. Binnen het stadgezicht zijn verschillende architectuurstijlen en -types te onderscheiden. Dit stadsbeeld wordt gekenmerkt door een gaaf bewaard, heterogeen karakter met hoge architecturale kwaliteiten. De gevelwanden van de opgenomen straten vormen een staalkaart van verschillende architectuurstijlen vanaf de 15de eeuw tot de 20ste eeuw: gotiek, 17de-eeuwse trapgevels, barokke architectuur, rococo, classicistische en neoclassicistische architectuur en gevels in historiserende stijl waarbij de restauratie, gekend als “Kunstige Herstelling”, goed wordt geïllustreerd.
De Onze-Lieve-Vrouwekerk is dominant aanwezig binnen dit stadsgezicht. De imposante, volledig in baksteen opgetrokken toren beheerst het Brugse stadsgezicht. De toren is een meesterwerk van de regionale baksteen- of kustgotiek.
Bij de gotische privé-architectuur is het Hof van de heren van Gruuthuse een kenmerkend voorbeeld van een luxueuze residentie met typische L-vormige plattegrond voorzien van een hoge trap- of uitkijktoren. De imposante gevels worden verticaal geritmeerd door Brugse traveenissen en maaswerk. De opmerkelijke ligging van het Hof van de Heren van Gruuthuse tussen de Reie en de Dijver, in de schaduw van de Onze-Lieve-Vrouwekerk, onderstreept het belang van dit ensemble. De gotiek met kenmerkend maaswerk en de typische Brugse traveenissen is onder meer ook terug te vinden bij het pand Onze-Lieve-Vrouwekerkhof-Zuid nummer 14.
De renaissance is binnen het stadsgezicht in uiterst beperkte mate bewaard. De omlijsting van blauwe hardsteen van de toegang in de noordzijgevel van de Onze-Lieve-Vrouwekerk is één van de enige behouden voorbeelden uit deze stijlperiode.
Het tot de middeleeuwen teruggaande traditionele diephuistype met bakstenen trapgevel blijft lang doorleven, maar wordt vanaf de 17de eeuw opgesmukt met barokelementen. Een uitgesproken voorbeeld van barokke architectuur is het pand Wollestraat nummer 28 gekend als het Huis "Dits in den grooten mortier". De overkragende bovenbouw is voorzien van mascarons en in de boogvelden van natuurstenen reliëfs die verband houden met het Beleg van Brugge door prins Frederik Hendrik van Oranje van 1631.
In de loop van de 18de eeuw ondergaat de architectuur meerdere invloeden die zich in Brugge in een versneld tempo zullen manifesteren en mekaar opvolgen. Opvallend is het poortgebouw van de Proosdij van Onze-Lieve-Vrouw dat aan de Dijver wordt opgericht in 1749. Zowel het materiaalgebruik als de drieledige ordonnantie geritmeerd door pilasters met Franse voegen en het bekronend gebogen middenfronton boven de gekorniste kroonlijst, sluiten nauw aan bij de toenmalige Lodewijk XV-architectuur.
Een ander kenmerkend voorbeeld is het pand Dijver nummer 7, een monumentaal dubbelhuis met sobere vlakke lijstgevel gemarkeerd door het bepleisterd entablement met fijne waterlijsten onder de omlopende kroonlijst op klossen. De deur is gevat in een geriemde omlijsting van blauwe hardsteen onder een gekorniste kroonlijst met behouden deurschrijnwerk getypeerd door een guirlande, een strikmotief, een siervaas en Lodewijk XVI-slingers.
Het pand Dijver nummer 15, is ook een getuige van een vrij sober 18de-eeuws pand met een verankerde bakstenen lijstgevel opengewerkt met licht getoogde openingen, op de eerste en de tweede bouwlaag voorzien van een vlakke 18de-eeuwse omlijsting. De laat-barokke hoeknis is voorzien van een beeld van Maria met Kind van blauwe hardsteen.
De orangerie bij het pand Oude Burg nummer 21, gebouwd aan de Reieoever in het derde kwart van de 18de eeuw is een typerend voorbeeld voor de Lodewijk XVI-stijl. Het langwerpig volume heeft een kenmerkend mansardedak. De bepleisterde en beschilderde lijstgevels zijn opengewerkt met rondboogvensters gescheiden door vlakke pilasters voorzien van spiegels.
Het laat-classicisme wordt geïllustreerd bij verschillende panden. Een bijzonder voorbeeld voor het laat-classicisme is het pand Dijver nummer 16, het zogenaamde Arentshuis. Dit pand heeft een imposante verankerde bakstenen lijstgevel met in de oostgevel een portiek van drie traveeën breed en brede buitentrap van blauwe hardsteen en colonnade van vier slanke zuilen op postamenten en met egyptiserende palmbladkapitelen bekroond door een omlopend hoofdgestel met kroonlijst op klossen. Op de bovenverdieping twee ondiepe typische erkers in Lodewijk XVI-stijl.
De laat-classicistische vormentaal loopt ook in de 19de eeuw verder door. In het Brugse stadsgezicht is het beeldbepalende Dijver nummer 10-11 uit het laatste kwart van de 19de eeuw naar ontwerp van de Brugse architect J.F. Van Gierdegom er exemplarisch voor.
De neoclassicistische vormentaal is terug te vinden bij het pand Dijver nummer 13. Dit pand werd gebouwd circa 1840 en wordt gekenmerkt door een bepleisterde en beschilderde lijstgevel met typerende horizontale belijning.
Op het einde van de 18de eeuw en het begin van de 19de eeuw krijgen de nieuwe lijstgevels van de oudere breedhuizen samen met hun laat-classicistisch uitzicht een empiretintje. De empire-inslag is in het middenrisaliet van de laat-classicistische lijstgevel aan de Dijver nummer 9 meer stijlbewust aanwezig. Naast typische rondboogvormige muuropeningen op de begane grond markeert het centrale Palladiaans venster opgenomen in een rechthoekige nis de bovenverdieping. De sobere empire-invloeden zijn ook te zien bij de reiegevel van het pand Kartuizerinnenstraat nummer 10. Typisch zijn de halfronde mezzaninovensters met waaier en de erker op de verdieping.
Aansluitend bij de gevoerde gemeentelijke politiek wordt vanaf 1877 met het oog op het behoud van waardevolle gevels, een vorm van stedelijke subsidies ingesteld. Deze zogenaamde "Kunstige Herstellingen" stimuleren het historiserend en verfraaiend restaureren van waardevolle panden en zelfs het optrekken van nieuwe gevels in historiserende stijl. Binnen het voorliggend stadsgezicht zijn er typevoorbeelden van hoe het stadsbeeld in Brugge in de 20ste eeuw vaak kunstmatig verouderd werd, om te voldoen aan een vermeend ideaalbeeld. Een kenmerkend voorbeeld zijn de houten gevels van de panden Groeninge nummer 2 en 4 met houten gevels die uitgeven aan de Bakkersrei en die als compleet nieuwe pseudo-middeleeuwse huizen werden gebouwd. Hierdoor kreeg dit stadsgezicht een romantisch en pittoresk uitzicht. Aan het Onze-Lieve-Vrouwekerkhof-zuid nummer 2 zorgt architect L. Viérin in de L-vormige pastorie uit 1911 dat het ensemble met de nodige ornamentatie in die nagestreefde context past. Om het "prentje" te vervolledigen worden de huizen aan Groeninge en in het bijzonder hun achtergevels en hun achterbouwen aan de overkant van de Reie mettertijd met de nodige zorg “vermooid”. Het huis aan Groeninge nummer 2 komt in 1933 aan de beurt. De architecten J. en L. Viérin zijn verantwoordelijk voor de verfraaiende "Brugse" herbouw van het pand waarbij ze de nodige aandacht schenken aan de verfijnde schoorsteenschachten in de achtergevel. Het achterhuis en de aanpalende muur aan de Reie sluiten dan de stadstuin naar middeleeuws patroon af. Het aanpalende lage achterhuis met zijn "middeleeuwse" gevel in houtbouw en verspringende bedaking is drie jaar later gebouwd naar ontwerp van dezelfde architecten. Samen met het bruggetje is dit een van de meest gefotografeerde locaties van de stad.
Vanaf 1877 worden restauraties opgevat als historiserende en verfraaiende “Kunstige Herstellingen” waarbij het Brugse karakter wordt geaccentueerd. De rol van de “Kunstige Herstellingen” binnen het stadsgezicht is heel groot en geeft tevens een evolutie aan van de historiserende restauraties. Relevant in deze context is de restauratie van het hof van de heren van Gruuthuse die van 1883 tot 1895 plaatsvindt onder leiding van architect L. Delacenserie.
Binnen het stadsgezicht zijn verschillende voorbeelden van panden in neobarokke stijl. Het hoekpand bij de Dijver is een beeldbepalend neobarok pand gebouwd circa 1904-1905 als een “Kunstige Herstelling” naar ontwerp van architect C. De Wulf. Bij het ontwerp werd rekening gehouden met het perspectief vanuit de erker naar het Belfort.
Voor de panden in neobarokke stijl werd vaak een beroep gedaan op architect C. Dewulf. Een kenmerkend voorbeeld van zijn architectuur is het complex Kartuizerinnenstraat nummer 6. Hier zien we duidelijk de invloed van de neobarok. De gevels van deze volumes worden gekenmerkt door een overkragende bovenbouw op steekbogen aanzettend op natuurstenen consolestenen. De gevel die uitgeeft aan de Dijver wordt gekenmerkt door de neo-brugse invloeden zoals onder meer de Brugse traveenissen type I aanzettend op natuurstenen zuiltjes en met op de borstwering gekoppelde spitsboognissen met driepassen. Ter hoogte van de middentravee bevindt zich een massieve erkeruitbouw.
De panden Onze-Lieve-Vrouwekerkhof-Zuid nummers 6-8 vertonen naast de gebruikelijke neoclassicistische ornamenten ook art-nouveau-elementen zoals onder meer de sierlijke belijning, de decoratieve bogen en de ijzeren hekken. Het meest representatief zijn de kleurrijke voorstelling van de "Dageraad" en de "Zonsondergang" in de sgrafittopanelen boven de deur.
De kaaimuren, de Nepomucemusbrug, de Gruuthusebrug, de Bonifatiusbrug, de imposante bebouwing langs de oevers vormen – samen met de gaaf bewaarde gevelrijen in de aanpalende straten - een uniek geheel. De Dijver, het Arentshuis, het Gruuthuse en de Onze-Lieve-Vrouwekerk met omgeving zijn mede door hun hoge esthetische en architecturale kwaliteiten, steeds een publieke aantrekkingspool geweest, die ook internationaal gesmaakt werd en wordt.
De Brugse binnenstad wordt door de Reie en de waterlopen en aangelegde kanaaltjes gestructureerd. De eerste omwalling van 1127, waar de Dijver deel van uitmaakt, en de tweede omwalling met de zogenaamde stadsvesten van 1297 vormen de grens van de stad Brugge. Een hoofdader van de rivier de Reie doorsnijdt de stad van zuid naar noord. Langsheen de oevers van de Reie zijn belangrijke historische gebouwen ingeplant zoals onder meer de Onze-Lieve-Vrouwekerk en het huis van de heren van Gruuthuse.
De Dijver en de Bakkersrei vormen binnen dit stadsgezicht een belangrijke lineaire stedelijke structuur die duidelijke staat weergegeven op de kaart van Marcus Gerards (1562). Het toen weergegeven tracé is nog steeds herkenbaar in het huidig verloop van de Reie.
Het stadsgezicht van de Dijver, het Arentshuis, het Gruuthuse en de Onze-Lieve-Vrouwekerk met omgeving illustreert de stadsuitbreiding in de 13de eeuw. Nieuwe bruggen waren ook nodig om nieuwe complexen of wijken te ontsluiten die buiten de eerste omwalling lagen. Zo houdt de bouw van de eerste Grote Eekhoutbrug, nu Nepomucenusbrug, verband met de voorgeschiedenis van de ten zuiden van de Dijver gevestigde Eekhout- of Sint-Bartholomeusabdij die vóór 1130 werd opgericht.
Binnen het stadsgezicht worden een aantal belangrijke stedenbouwkundige ingrepen uitgevoerd. Als gevolg van de verplichting onder Jozef II om vanaf 1784 de kerkhoven in de binnenstad af te schaffen, verdwijnen ook de begraafplaatsen aan de noord- en zuidzijde van de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Aan de zuidkant herinnert de naam van de aanpalende gebogen straat nog aan de historische bestemming, aan de noordkant wordt de naam "Onze-Lieve-Vrouwekerkhof Noord" in 1963 vervangen door Guido Gezelleplein. Nu geeft een omheiningsmuurtje de historische omtrek aan.
De wandelas van het “Arentshuis” naar de Mariastraat getuigt van een belangrijke stedenbouwkundige ingreep waarbij de tuin van het “Arentshuis” openbaar domein werd.
Dit geheel is in 1911-1912 ontworpen door stadsingenieur C. Salmon en architect J. Viérin (Brugge). Dit ontwerp omvat een wandelas naar de Bonifatiusbrugje met een overdekte doorgang, een nieuwe toegangspoort in de zuidelijke muur, het verlagen van de muur aan de waterkant, het heraanleggen van de tuinen, het voormalige kerkhof van de Onze-Lieve-Vrouwekerk, het bouwen van de pastorie (Onze-Lieve-Vrouwekerkhof-zuid nummer 2), en het plaatsen van twee zuilen van Doornikse steen afkomstig van de in 1787-1791 afgebroken waterhal. Architect Vierin realiseerde hiermee het belangrijkste vroeg 20ste-eeuwse project van stadsverfraaiing in de Brugse binnenstad.
De 15de-17de-eeuwse noordvleugel van het Gruuthuse gelegen aan de straat moet in 1900-1901 wijken voor de verbreding van de Gruuthusestraat: de opgravingen van 1908 leggen de funderingen van het 13de-eeuwse Gruuthuse bloot waarop architect L. Delacenserie het jaar nadien de L-vormige conciërgewoning en het lapidarium in historiserende stijl zal optrekken. Het gesloten karakter van de binnenplaats wordt hiermee in zekere mate hersteld.
De Dijver met omgeving wordt beschouwd als een zone met een belangrijk bodemarchief en rijkdom aan zowel onder- als bovengrondse sporen van gebouwen met grote archeologische waarde. Binnen het stadsgezicht zijn er sporen van menselijke activiteiten en constructies die daar achtereenvolgens aanwezig waren, die belangrijk zijn voor de studie van de stad Brugge. Op het stadsplan van Marcus Gerards van 1562 staan verschillende constructies die in de loop der eeuwen zijn verbouwd of afgebroken. Het stadsplan van Marcus Gerards visualiseert ook de oude perceelstructuur en de vroegere straten.
De omgevende zone bij de Onze-Lieve-Vrouwekerk verwijst naar het voormalige kerkhof op deze plek zoals die ook voorkomt op de kaart van landmeter Frans Lobberecht van circa 1685. Vermoedelijk gaat het kerkhof terug tot de stichtingsdatum van de kerk. Het kerkhof bleef in gebruik tot het “Edict van den Keyser aengaende de begraeffennissen” van Jozef II in 1784 waarna het een gemeenschapsfunctie kreeg.
De Dijver maakte bovendien deel uit van de eerste omwalling van 1127 en vormde een belangrijke en geschikte verdedigingsstructuur.
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2025: Dijver, Arentshuis, Gruuthuse en Onze-Lieve-Vrouwekerk met omgeving [online], https://id.erfgoed.net/aanduidingsobjecten/113434 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.