District van Antwerpen, grenzend aan Antwerpen (ten noorden), Berchem (ten noordoosten), Mortsel/Edegem (ten oosten), Aartselaar (ten zuiden) en Hemiksem/Hoboken (ten westen). Het grondgebied wordt van noord naar zuid doorsneden door drukke verkeerswegen met name de Boomsesteenweg, de Prins Boudewijnlaan en de autosnelweg E 19; van west naar oost vormt ook de Jules Moretuslei een drukke verbindingsweg. Wilrijk behield lange tijd een landelijk karakter, maar groeide in de 20ste eeuw uit tot een verstedelijkt gebied en industriecentrum: aanleg van een industriezone voor kleine en middelgrote bedrijven in het zuiden, namelijk in de wijken Neerland en Groenenhoek, vanaf 1963-1964. Inwoners in 1991: 39.467. Oppervlakte: 1360 hectare.
Over de vroegste bewoning van Wilrijk is weinig met zekerheid geweten. De oudste sporen gaan terug tot de vroege ijzertijd (zie vondsten van een urnenveld aan de Pater De Dekenstraat in 1972, 1981 en 1983). Een mogelijke aanwijzing van een nederzetting in de Gallo-Romeinse tijd is de naam Wilrijk die afgeleid zou zijn van het Latijnse "Villariacum" of "afhankelijkheid van een villa" (mogelijk Rumst of Kontich); de toponiemen Middelheim en Schoonsel kunnen verwijzen naar de Germaans-middeleeuwse periode. Een eerste vermelding "uuilrika" dateert van 1003 in een akte waarin bezittingen van de Gentse Sint-Baafsabdij opgesomd worden. De belangrijkste grondeigenaar in de middeleeuwen was evenwel de Antwerpse Sint-Michielsabdij. Behalve in de periode van de personele unie tussen het Antwerpse en Vlaanderen (1356-1406) waren de hertogen van Brabant vanaf de 12de eeuw tot de 16de eeuw heren van Wilrijk. In 1509 werd de heerlijkheid overgedragen aan de stad Antwerpen die in 1559 van Filips II de hoge, middele en lage heerlijkheid van Wilrijk kocht met inbegrip van de cijnzen. Na een korte periode (1613-1620) onder drossaard-generaal Jan van Nevele, kwam Wilrijk in 1626 terug in het bezit van de stad tot deze de heerlijkheid in 1745 verkocht aan de familie Van Schorel, de laatste heren van Wilrijk (1745-1794). De vroegere bestuurlijke verbondenheid van de gemeente met Antwerpen herhaalde zich in de 20ste eeuw door de oprichting van Groot-Antwerpen (1942-1944) en door de fusie (1983). Vernieling en verwoesting kende Wilrijk tijdens de 16de- en 17de-eeuwse oorlogen, vooral in 1589 toen het dorp werd platgebrand door soldaten uit Bergen-op-Zoom; in 1830 hadden hier gevechten plaats tussen Hollandse troepen en Belgische patriotten; in 1944-1945 werd het grondgbied getroffen door inslaande V-bommen.
Wilrijk, waar de bevolking eertijds leefde van landbouw en bosontginning, behield zeer lang een landelijk karakter met vrij veel bossen en weiland. Sterk beeldbepalend was de aanleg van de Boomsesteenweg in 1763, een belangrijke verbinding met Antwerpen en Brussel. De aanleg van de Forten VI en VII (1859-1864) en de schansen 11 tot 16 vormde daarentegen een eerste drastische wijziging in het uitzicht van de gemeente, die bovendien sterk verkleind werd in 1912 door gebiedsafstand aan Antwerpen om te voorzien in een stedelijk parkgebied (domeinen Den Brandt en Middelheim die sinds 1910 samen met Vogelenzang het Nachtegalenpark vormen). Vanaf 1880 werd het landelijke Wilrijk stilaan een voorstad van Antwerpen met deels residentieel karakter en een reeks afzonderlijke woonkernen.
De hoge woningnood veroorzaakt door de Eerste Wereldoorlog, gaf het ontstaan aan talrijke bouwinitiatieven, vooral in het vlak van de eerste sociale woningbouw op het patroon van tuinwijken; zo kreeg de maatschappij "De Goedkoope Woning" in maart 1921 toelating tot het bouwen van 38 eengezinswoningen in de wijk Koornbloem, meermaals uitgebreid (onder meer in 1923) en voorzien van een centraal plein (Koornbloemplein) voor recreatieve doeleinden. In 1922 werden een aantal huizen gebouwd op het Kerkeveld. Het meest uitgebreide project uit deze periode is de zogenaamde "Eenheidswijk", gelegen op Boeksvelden-Duivelshoek ten noorden van de Krijgslaan en gerealiseerd door de "huurderskooperatief Eenheid" (zie Boeksveldplein). Elders in de gemeente waren andere maatschappijen actief zoals op Valaar, waar de "Compagnie Immobilière de l'agglomération Anversoise" de nadruk legde op individuele woningbouw. In dezelfde periode werden hier de "bloemenstraten" aangelegd en grotendeels bebouwd.
Tijdens het interbellum en na de Tweede Wereldoorlog werd de randgemeente door de uitbreiding van de bebouwing en de ontwikkeling van de nijverheid volledig opgenomen in de Antwerpse agglomeratie. Getuigen van de wederopbloei van de sociale woningbouw na de Tweede Wereldoorlog vinden we onder meer op Valaar, waar de maatschappij "De Goedkope Woning" het initiatief nam een tuinwijk met 290 woningen op te richten, enigszins afwijkend van de gangbare normen, namelijk met aandacht voor verkeersarme woonstraten met voetpaden en veel groenvoorziening. Een ander vb. vinden we aan de Vaderlandstraat (oostelijk deel van het centrum), aangelegd vanaf 1950.
De tamelijk recente ontwikkeling van Wilrijk blijkt ook duidelijk uit het feit dat pas vanaf 1906 nieuwe parochies met kerken uit de tweede helft van de 20ste eeuw ontstonden naast de oude Sint-Bavoparochie. Thans telt het district vijf parochies, elk met eigen kerk. Van de vroeger talrijk aanwezige hoven van plaisantie bleven zes kastelen bewaard: Ieperman, Steytelinck, Valaarhof, Hof ter Beke, Schoonselhof en Klaverblad. De dienstensector speelt voornamelijk een lokale rol; opvallende inplantingen in dit verband zijn het Antwerpse kerkhof op het Schoonselhof (gelegen op de grens met Hoboken en aangekocht door de stad in 1911), de Universitaire Instelling Antwerpen (1971 en volgende) op gronden van het voormalige Fort VI, de Sint-Augustinuskliniek (1939, G. Van Meel) in de wijk Oosterveld, en de rijkswachtkazerne aan de Boomsesteenweg op Valaar, in gebruik vanaf 1960. De laatst bewaarde resten van de agrarische activiteit lagen voornamelijk in het zuiden (de wijken Neerland en Groenenhoek met als as de Boomsesteenweg), doch werden stilaan ingenomen door nieuwe woonwijken en het industriepark, dat in het begin van de jaren 1960 aangelegd werd door het gemeentebestuur ter bestrijding van de economische en sociale moeilijkheden.
Thans zijn de belangrijkste woonkernen Wilrijk-centrum en de wijken Valaar, Neerland en Oosterveld-Elsdonk. De residentiële wijk in het noorden sluit aan bij de Antwerpse parkwijk rond het Nachtegalenpark, waarvoor qua bebouwing bepalingen werden vastgelegd in de zogenaamde "conventie Della Faille" (1910). Het uitzicht getuigt van een enorme bouwactiviteit in de eerste helft van de 20ste eeuw.
Wilrijk-centrum, met als middelpunt de eeuwenoude driehoekige Bist, wordt voornamelijk gekenmerkt door een zeer heterogene lintbebouwing, zowel qua bouwperiode als uitzicht. Ten oosten bevindt zich het kerkelijke centrum met de Sint-Bavokerk en in de onmiddellijke omgeving de resten van twee oude lusthoven zogenaamde "Steytelinck" en "Ieperman".
De wijk Elsdonk, in het noordoosten van het district aan weerszij van de Prins Boudewijnlaan, wordt in het noorden begrensd door de Jules Moretuslei/Frans Van Dunlaan en loopt in het zuiden verder op Edegem. In 1913 begon de N.V. "Garden City du Nouveau Parc d'Anvers" hier met de verkaveling van gronden. Op 23 mei 1914 verkreeg de maatschappij vergunning tot het trekken van straten en de bouw van burgerwoningen, mits er hofjes zouden voorzien worden van 5 à 10 m breed. Circa 1920 werd het westelijk deel van Elsdonk overgedragen aan de bouwmaatschappij Elsdonck voor de verkaveling in villagronden, het oostelijk deel aan de Antwerpse Maatschappij van Goedkoope Woningen. Bijgevolg omvat de wijk een residentieel woongebied ten westen van de Prins Boudewijnlaan met typische architectuur uit de tweede helft van de 20ste eeuw (onder meer Elsdonklaan, Meerlenlaan, Sterrenlaan, Zwanenlaan), in zuid-westelijke richting uitgebreid met riante landhuizen die een staalkaart vormen van de recente architectuurontwikkeling onder meer Blauwmeeslaan (nummer 3: J. De Roover, 1969), Eekhoornlaan (nummer 11: 1964, J. De Roover), Flamingolaan, Kwikstaartlaan (nummer 2: 1977, R. Braem), Mezenlaan. Ten oosten van de Prins Boudewijnlaan ligt, naast de lintbebouwing van zeer gevarieerde doorsnee-architectuur vanaf het tweede kwart van de 20ste eeuw, een deel van de sociale woonwijk van 1921 aansluitend bij Edegem.
Valaar is heden een dicht bebouwde kern in het noordwesten van de gemeente met doorsnee-architectuur vanaf het tweede kwart van de 20ste eeuw.
Oosterveld, een woonkern ontstaan na de Tweede Wereldoorlog. Het gedeelte tussen de Oosterveldlaan, de Prins Boudewijnlaan en de Grotesteenweg bestaat uit lintbebouwing van twee tot drie bouwlagen uit het tweede en derde kwart van de 20ste eeuw, sommige van de meestal aangepaste woningen zijn gesigneerd (onder meer Pater Damiaanstraat nummers 67-69, J. Ottelohe, 1938); inplanting van hoge bouw (tweede helft 20ste eeuw) aan de Groenenborgerlaan. Ten zuiden van de Oosterveldlaan wordt de wijk bepaald door open of halfopen bebouwing vanaf de jaren 1960.
De aanleg van de motelwijk "Eden" op Neerland in 1957 (128 woningen met telkens 8 kamers, gebouwd met het oog op de verhuring ervan tijdens Expo 1958) en verder uitgebreid in 1962, vormde de aanzet van een recente woonwijk ten oosten van het industriepark. De straatnamen verwijzen er naar deelnemers aan de wereldtentoonstelling: onder meer Beneluxlaan, Europalaan enzomeer.
CRAEYBECKX H., District Wilrijk, (Antwerpen, XXIX, nummer 1, 1983, p. 59-64).
PRIMS F., Geschiedenis van Wilrijk, Wilrijk, 1952.
Van Beschaving tot opgraving, 25 jaar archeologisch onderzoek rond Antwerpen, Antwerpen, 1986, p. 24.
VAN DER ZEYP J., Het rijke Wilrijk 1200 jaar oud, Antwerpen, 1965.
VAN PASSEN R., Geschiedenis van Wilrijk, Wilrijk, 1982.
Vijftig jaar de ideale woning. Arrondissement Antwerpen S.M., s.l., s.d., p. 7.
Wij bouwden 3000 woningen, De Ideale Woning - Arrondissement Antwerpen S.M., s.l., s.d., p. 16.
Bron: KENNES H., PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. & HIMLER A. 1992: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Fusiegemeenten, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nd, Brussel - Turnhout. Auteurs: Steyaert, Rita; Kennes, Hilde Datum: De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)