De stad, met een klein centrum maar een uitgestrekt grondgebied dank zij de gehuchten, is gelegen aan de Zenne en het kanaal Brussel/Charleroi, en op de grens met de provincie Henegouwen.
Sedert de vroegste tijden behorend tot het gebied dat onder voogdij stond van de Sint-Waldetrudisabdij van Mons, maakt Halle, na usurpatie van het gezag door de wereldlijke heren, tijdens het gehele ancien regime deel uit van het graafschap Henegouwen.
Een stadskeure wordt in 1225 verleend door Johanna, gravin van Vlaanderen en Henegouwen. Tijdens de 13de, 14de en 15de eeuw gestadige groei, voornamelijk als handelscentrum en bedevaartsoord, dank zij het bezit van een miraculeus Mariabeeld sedert 1267. Voltooiing van een stadversterking wordt vermeld in 1387, een lakenhalle wordt vermeld in 1390 en een korenhalle in 1362; in de eerste helft van de 15de eeuw wordt een stadhuis gebouwd, dat bij de brand van de stad in 1595 verwoest wordt en in 1616 heropgebouwd; de plaatselijke burcht, vermeld sedert 1376 was een belangrijke verdedigingspost in het grensgebied Henegouwen/ Brabant. Een stadsrekening van 1580 toont dan ook een omgracht en ommuurd geheel met stadspoorten. Na herhaaldelijke belegeringen, plunderingen en verwoestingen ten gevolge van de oorlogen van Maximiliaan van Oostenrijk (15de eeuw), door de godsdiensttroebelen, (16de eeuw), door de Franse legers (17de eeuw) en door pestepidemieën (1634, 1668), komt een geleidelijke heropleving pas onder het bewind van Keizerin Maria-Theresia (1740).
De moderne tijd brengt Halle, vooral sinds 1866, en dank zij de gunstige ligging bij het kanaal Brussel/Charleroi, eveneens economische bloei en industriële expansie.
Het stadcentrum is vrij klein en heeft, op enkele uitzonderingen na, het buitenschalige Possozplein onder meer, het oude stratenpatroon vrij goed bewaard. De bebouwing weerspiegelt hoofdzakelijk de bloei van de stad in de tweede helft van de 18de eeuw en in de 19de eeuw: talrijke gevels met omlijstingen in classicistische stijl, en ook bepleisterde en gecementeerde gevels naar de mode van 19de en begin 20ste eeuw. Het stadsilhouet wordt echter in de eerste plaats bepaald door de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek, bedevaarderskerk waarnaar de belangrijkste straten convergeren. Talrijke huizen in de onmiddellijke buurt van de kerk moeten in de 19de en 20ste eeuw in gebruik zijn geweest als winkel, te oordelen naar de nog bewaarde, heden in onbruik geraakte houten winkelpuien, dikwijls met neoclassicistische inslag.
Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)