Handelsstad en marktcentrum, gelegen in een landbouwgebied, met accent op de fruitteelt.
Voormalige nederzetting Sarchinium, gelegen op een hoogvlakte (huidig marktplein) waarlangs aan de westzijde de Cicindria stroomt, bij de grens met Brabant.
Circa 655 sticht Trudo, zoon van Wicbolde, graaf van Haspengouw, op de noordhoek van deze hoogvlakte een klooster. Na de dood en heiligverklaring van de stichter wordt het klooster een bekende bedevaartplaats; rondom de verschillende wegen die naar het klooster leiden concentreert zich de eerste bewoning; deze wegen, samen met de Cicindria, bakenen een ruimte af, die zich mettertijd als marktplein zal ontwikkelen. In 740 wordt het klooster van Sint-Trudo omgevormd tot benedictijnenabdij, in 883, samen met de nederzetting door de Noormannen verwoest; onder impuls van Otto I, keizer van het Duitse Rijk, in 938 wederopbouw van abdij en nederzetting onder patronaat van het bisdom Metz. Organische groei van de woonkern rondom het marktplein en de invalswegen, die volgens een radioconcentrisch patroon vanuit het marktplein vertrekken: Brustemstraete (huidige Luikerstraat), Cloesterstraete of Steenstraete (Diesterstraat), Clockheimstraete (Naamsestraat), Planckstraete, en Staepelstraete (Tiensestraat); deze invalswegen werden onderling verbonden door secundaire wegen.
De abdij was reeds vroeg van een eigen vestinggordel voorzien; onder het abbatiaat van Adelardus II (1055-1082) worden buiten deze omheining twee kerken gebouwd: de Onze-Lieve-Vrouwekerk en de Sint-Gangulfuskerk; kort daarop de Heilig-Grafkerk (thans Sint-Maartenkerk). Door dezelfde abt wordt tussen 1060 en 1085 begonnen met de bouw van een vestinggordel rondom de nederzetting; Sarchinium verkrijgt hiermee het stadsrecht onder de naam "oppidum Sancti Trudonis"; de vesting telde, in haar uiteindelijke vorm, ijf poorten, gelegen aan elk der invalswegen, behalve de Plankstraat; de Niefport, die de later tot stand gekomen verbinding met Hasselt controleerde, bestond niet in het oorspronkelijk systeem; voorts waren er negen torens en twee versterkte sluissystemen: Comisgaet, waar de Cicindria de stad binnenstroomt, en Vissegaet waar ze de stad verlaat. Het stratentracé en de vorm van de stad, zoals ze afgebakend werd door de omwalling, zal in de loop der tijden weinig verandering ondergaan.
In 1086 (of 1087), inlijving bij het prinsbisdom Luik; de abdij behoudt de jurisdictie over een gedeelte van het grondgebied; het voogdijschap over de stad is een twistpunt tussen de heren der omliggende gebieden, voornamelijk de hertogen van Leuven en de graven Duras, en geeft aanleiding tot verschillende belegeringen en plunderingen.
Bloei van de lakenindustrie en het gildewezen in de 13de- en 14de eeuw, wat tot uiting komt in de bouw van een lakenhal met toren op de markt.
De 15de eeuw is een vrij woelige periode: in 1405 belegering en inname van de stad door Hendrik de Horne van Luik; in 1467, slag van Karel de Stoute tegen het Luikse leger te Brustem, met beleg en inname van de stad, en verwoesting der versterkingen; in 1489, belegering door Robert van der Marck. In 1568, inname door Willem de Zwijger; door haar afhankelijkheid van het prinsbisdom heeft de stad echter weinig te lijden van de Spaanse troepen. In 1675 wordt de vesting door Lodewijk XIV ontmanteld: de poorten worden opgeblazen, en de ommuring verdwijnt geleidelijk; de enige restanten zijn de onderbouw der Brustempoort, en een gedeelte der stadswal in de kloostertuin der minderbroeders; het tracé bleef echter behouden, op de meeste plaatsen in de vorm van beboomde dreven - Tiensevest, Tichelrij, Hoge Veser, Kazernevest, en stadspark (1876, tuinarchitect M. Creten) ten noorden -, die mede met de torens der hogervermelde gebouwen en het volume der minderbroederskerk, het stadssilhouet bepalen.
Onmiddellijk buiten de wallen bevonden zich van oudsher twee belangrijke gehuchten: Schurhoven ten noordoosten, met bebouwing geconcentreerd rondom de Sint-Jacobskerk; hier werd in 1258 het Sint-Agnesbegijnhof gesticht; ten zuiden, Nieuwenhuyzen en Zerkingen, oorspronkelijk twee wooneenheden, later een parochie bij de Sint-Niklaas - Sint-Pieterskerk.
De eerste uitbreiding van het stadscentrum is de geplande aanleg van de stationswijk, ten westen van de stad, rond de eeuwwisseling. Tussen beide wereldoorlogen verdere uitbreiding in noordwestelijke richting met de tuinwijk "Nieuw-Sint-Truiden". Terwijl het centrum tot nog toe zonder al te ingrijpende wijzigingen zijn historisch karakter heeft weten te behouden, heeft de tot voor kort nog landelijke omgeving, gekenmerkt door de boomgaarden, op verschillende plaatsen sterke veranderingen ondergaan, in hoofdzaak te wijten aan de toenemende bebouwing, voornamelijk ten oosten en ten westen van het centrum. De omgeving der Diestersteenweg (ten noorden) en Naamsesteenweg (ten zuiden) behield beter zijn agrarisch karakter, doch ook hier neemt de bebouwing toe.
De stedelijke architectuur vertoont weinig restanten van leembouw. De 16de eeuw wordt vertegenwoordigd door de renaissancegevel van het refugiehuis van Averbode (Naamsestraat). Uit de 17de eeuw bleven verschillende voorbeelden bewaard, waarvan de meeste echter met sterk aangepaste gevels; enkele huizen in Maasstijl (onder meer Heilig Hartplaats nummer 1). De classicistische stijl (tweede helft 18de eeuw) telt een vrij groot aantal voorbeelden, voornamelijk kleinere burgerhuizen. De 19de eeuw wordt gekenmerkt door de neoclassicistische gevels; de moderne stromingen uit eind 19de eeuw en uit het eerste kwart van de 20ste eeuw hebben vrijwel geen sporen in de stedelijke architectuur achtergelaten; de fin-de-siècle architectuur concentreert zich voornamelijk in de hogervermelde stationswijk. Opmerkelijk is het groot aantal behouden houten winkelpuien uit de tweede helft van de 19de eeuw en begin 20ste eeuw, die verwijzen naar de historische handelsfunctie van de stad.
Oppervlakte: 10.827 hectare. Aantal inwoners (1976): 22.150.
CHARLES J.L., La ville de Saint-Trond au Moyen-Age, des origines à la fin du XIVe siècle, Paris, 1965.
CHARLES J.L., Topografische bijdrage over Sint-Truiden tot in de XIIIe eeuw, in Limburg, 37, 1958, p. 187-198.
COURTEJOIE E., Histoire de la ville de Saint-Trond, traduite de la chronique meme et d'autres anciens manuscrits de cette ville impériale, Sint-Truiden, 1846.
DARIS J., Notices historiques sur les églises du diocese de Liège, Notice sur Saint-Trond, V, Liège, 1885, P. 110-122.
DEMAL J., Notice historique sur l'origine de la ville de Saint-Trond et sur celle du collège communal en particulier, accompagnée de notes explicatives, Sint-Truiden, 1854.
DEMARTEAU J., Les remparts de Saint-Trond, ville du pays de Liège , in Bulletin de l'Institut Archéologique liégeois, 20, 1887, p. 487-497
DREIMULLER A.P., Afstudeerprojekt restauratie St.-Truiden. België. Onuitgegeven studie onder leiding van C.L. Temminck Groll, Delft, 1975-1976.
FLAMEND J., Gids voor Sint- Truiden, Sint-Truiden, 1957
HANSAY A., La villa et l'oppidum de Saint-Trond , in Revue Belge de Philologie et d'Histoire, I, 1922, p. 87-90.
HEYNEN G. - HOUBAERT A., De Sint-Truidense kloosters tot aan hun opheffing op het einde van de XVIIIe eeuw, Sint-Truiden, 1963.
MATHYS A.G., Peilingen in de oudste geschiedenis van Zerkingen Sint-Truiden , in Limburg, 35, 1956, p. 239-246; 36, 1957, p. 1-7; 37, 1958, p. 8-11.
STRAVEN F., Inventaire analytique et chronologique des archives de la ville de Saint-Trond, Sint-Truiden, 1886-1899.
THIJS A., Doorheen het aloude Sint- Truiden, I-XXI, Sint-Truiden.
THIJS A., Sint-Truiden, I, Sint-Truiden, sine dato.
Bron: SCHLUSMANS F. met medewerking van GYSELINCK J., LINTERS A., WISSELS R., BUYLE M. & DE GRAEVE M.-C. 1981: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Hasselt, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 6n2 (He-Z), Brussel - Gent. Auteurs: Schlusmans, Frieda Datum: De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)