De kerngemeente Diksmuide heeft een oppervlakte van 212 hectare en telt 5047 inwoners (gegevens stad Diksmuide 2003). Diksmuide ligt op de grens van de polderstreek, de zandleemstreek en de zandstreek. In de polderstreek - het vlakke alluviale gebied in het noorden en het westen, gevormd door de valleien van de Handzamevaart en de IJzer - bestaat de bodem voornamelijk uit klei, zand en veen. De stad Diksmuide ligt op een vooruitgeschoven punt tussen twee vertakkingen van dit lager gelegen gebied (afgebakend door de 5-meter hoogtelijn). Het grootste gedeelte ten zuidoosten behoort tot de zandleemstreek. Voorts zijn er plaatselijk zandige opduikingen (zandstreek).
Diksmuide is omgeven door deelgemeenten: ten noorden door Beerst, ten oosten en ten zuiden door Esen, en ten westen door Esen en Kaaskerke. De stad vormt een diensten- en nijverheidscentrum voor de omliggende dorpen met een overwegend agrarisch karakter.
Het volledig verstedelijkte grondgebied van Diksmuide is doorsneden door de drukke verkeerswegen N 35 (richting Nieuwpoort/ Veurne en Lichtervelde/ Roeselare) en N 369 (richting Ieper en Middelkerke), en door de spoorlijn Diksmuide-Veurne. De belangrijkste waterwegen zijn de IJzer en de Handzamevaart. Oudste vermelding van de IJzer in 840 ("In sinum qui vocatur Isere Portus"), later ook "Isera" (867), "Iserae" (893), "Ysara" (1183). De eerste vermelding in een Nederlandstalige tekst dateert van 1303: "denYsere". In 1819 voor het eerst "IJzer". De Handzamevaart is een bevaarbare waterloop te Torhout, Kortemark, Handzame, Zarren, Werken (Kortemark), Vladslo, Esen en Diksmuide, voor het eerst vermeld als "Hantsame Vaert" op de Grote Kaart van het Brugse Vrije van Pieter Pourbus (1561-1571). Genoemde vaart - rechtgetrokken tussen Diksmuide en Esen - liet voor de Eerste Wereldoorlog transport toe van 50-tonners tot aan Werken (Kortemark). Beide waterlopen vormen samen met de omliggende "Broeken" de restanten van de inbraakgebieden van de duinkerketransgressie van de 3de tot 8ste eeuw en de duinkerketransgressie van de 11de eeuw. Daarnaast kleinere waterlopen die zorgen voor de afwatering van het poldergebied: de Stenensluisvaart, de Houtensluisvaart, het Sparkensvaardeken (eerste vermelding in 1380), het Oude Afgeleed, de Vlavaart (eerste vermelding in 1621-1638), de Reigersvliet (eerste vermelding in 1366), het Zijdelinggeleed (eerste vermelding in 1444 als "zilinghe"), de Vladslovaart (eerste vermelding in 1642).
Vermits Diksmuide op de grens van het zandleemgebied gelegen is, is het niet uitgesloten dat dit gebied (net als de rest van het zandleemgebied) reeds in de vroeg-Romeinse periode in gebruik wordt genomen voor landbouw. Door de hogere ligging was het gebied minder onderhevig aan de opeenvolgende zee-inbraken van de duinkerketransgressies van de 3de tot de 8ste eeuw en van de 11de eeuw. De hypothese van bewoningscontinuïteit kan geformuleerd worden, maar wordt door de literatuur niet bevestigd (Diksmuide duikt in de geschiedschrijving slechts op in de 9de eeuw).
Bepalend voor het ontstaan van de bewoningskern Diksmuide zijn haar ligging op de rand van een overstromingsgebied op de grens met twee vruchtbare landbouwzones (namelijk de pleistocene zandleemstreek en de alluviale gronden of polders) en de ligging op de samenvloeiing van twee waterlopen. De stad Diksmuide ontwikkelt zich echter niet echt op de zompige kruising van de IJzer met de Handzamevaart, maar wel tussen de laatste twee bochten van de Handzamevaart voor de monding in de IJzer.
Te Diksmuide zou mogelijk in de late 9de eeuw een ronde vluchtburcht opgericht zijn als een onderdeel van de verdedigingslinie tegen de invallen van de Noormannen, zogenaamd "castella recens facta". De P.C. Poppkaart (circa 1842) duidt ten westen van de huidige kerk een halfcirculaire structuur aan, gevormd door de Wilgendijk en een gedeelte van de percelering doorheen het huidige Schoolplein. Naar analogie met andere voorbeelden hebben archeologen destijds de hypothese geformuleerd dat ook Diksmuide een laat 9de-eeuwse versterking tegen de Noormannen - met name een vluchtburcht met wal en gracht - zou kunnen hebben omvat. In de historische studie van H. Van Werveke (1965) evenals bij opgravingen te Alveringem, Veurne, Souburg en Middelburg, is de hypothese geformuleerd dat er langs de Vlaamse en Zeeuwse kust na 890 een aantal versterkingen ("castella") werden opgericht om het gebied tegen de Noormannenaanvallen vanuit zee te beschermen. Deze versterkingen worden gekarakteriseerd door een ronde vorm met een diameter tussen de 150 en de 300 meter, omgeven door een gracht en aarden wal met daarop een palissade. Binnen de omwalling vindt men dan een kamp verdeeld in vier zones door twee elkaar kruisende straten.
Een aantal auteurs wijzen 10de-eeuwse bronnen aan die rechtstreeks betrekking zouden hebben op Diksmuide. In 958 zou Boudewijn III, graaf van Vlaanderen, toestemming gegeven hebben aan Diksmuide voor een jaarmarkt. Een archiefstuk van 961 geeft een opsomming van tienden door graaf Arnould I verleend aan de Sint-Donaas te Brugge, onder meer ”Ecclesia de Esna cum capellis suis Diccamutha et Clarc" (kerk van Esen met 'bijkapellen' van Diksmuide en Klerken, Houthulst).
Na de grote overstromingen die de kustvlakte in de eerste helft van de 11de eeuw kende, ontwikkelt zich mogelijk op de rand van het overstromingsgebied te Diksmuide een kleine nederzetting (dit in tegenstelling tot de hypothese van een continue bewoning). Ten behoeve van de (groeiende) bevolking wordt een kapel afhankelijk van de moederkerk te Esen opgericht. De bevolking vestigt zich aan de rand van het overstromingsgebied en begint met bosontginning (in 1119 vermelding van uitgestrekt bossencomplex dat grote delen van Vladslo, Bovekerke, Koekelare en Eernegem beslaat). Voorheen (9de en 10de eeuw) zeker reeds bewoning met bijhorende ontginning te Vladslo en Esen.
1089: vermelding van Diksmuide als "Dicasmutha", als kapel afhankelijk van de kerk van Esen (volgens bepaalde auteurs is dit de eerste vermelding van Diksmuide). Volgens het toponymisch woordenboek (Gysseling) gaat dit terug op de Germaanse oervorm "dikas munpjan". Dit zou mogelijk zijn afgeleid van het Friese "dic" (dijk) en "mude" (monding). "Mutha" is de gelatiniseerde vorm van het Germaanse "muth". Dit kan wijzen op een nederzetting die ontstond bij een dijk gebouwd aan of in de monding van een kreek die in de IJzer vloeit, mogelijk de voorganger van de Handzamevaart. Daar de oever van de Handzamevaart oorspronkelijk verstevigd was met een dam, die tot aan de IJzer doorliep, kan men 'dijk' met deze vaart in verband brengen (zie straten Kleine Dijk en Grote Dijk langs de Handzamevaart).
Eind 11de eeuw komen de heren van Esen zich als burggraven in Diksmuide vestigen, wat op een toenemend belang van de nederzetting wijst. Deze 'verhuis' ligt in de lijn van de oprichting van de kasselrijen en de aanduiding van de burggraven ("castellani") onder de graven Boudewijn IV (988-1035) en Boudewijn V (1035-1067).
Diksmuide en de gebieden ten oosten van de IJzer behoren tijdens het ancien régime tot de kasselrij van het Brugse Vrije. Daarnaast vormt Diksmuide als leen van de graaf van Vlaanderen ook een gerechtelijke en administratieve eenheid met aan het hoofd een burggraaf. De stad wordt bestuurd door een schepenbank van aanvankelijk 13 schepenen (waaronder 1 burgemeester), 13 raadsleden (waaronder eveneens 1 burgemeester) en twee tresoriers.
Vanaf het einde van de 11de eeuw en in de 12de eeuw heeft Diksmuide een 'zeehaven' aan de IJzergolf. De monding van de IJzer dringt immers heel diep in het binnenland door. De uiterste punten van het IJzerestuarium zijn Gistel en Diksmuide, waar dan in de 9de eeuw mogelijk burchten zijn opgetrokken tegen de Noormannen (volgens hypothese onder 9de eeuw). Door inpoldering en verzanding zal de scheepsvaart geleidelijk aan onmogelijk worden.
De indijking van de IJzerbedding wellicht reeds in de 1ste helft van de 12de eeuw, zou in de percelering nog tal van sporen van ringdijken nalaten. Deze steeds opschuivende bedijking wordt bekroond met de aanleg van de IJzerdijk.
Het toenemend belang van Diksmuide in de loop van de 12de eeuw wordt geïllustreerd door de verschuiving van de term "oppidum" (versterking) in 1120 naar "portus" in de betekenis van 'stad' in 1127. De stadsrechten van midden 12de eeuw en de onafhankelijkheid van de parochie Diksmuide in 1144 wijzen in dezelfde richting.
1104: vermelding van de parochie Diksmuide in een archiefstuk. Graaf Robrecht II van Jeruzalem geeft aan de abdij van Broekburg (Bourbourg, Noord-Frankrijk) het tiende op de nieuw gevormde schorren langs de IJzer te Diksmuide. De Onze-Lieve-Vrouwabdij van Broekburg zal vanuit dit punt de IJzermonding strooksgewijs bedijken. 1127: het Charter van Willem van Clito stelt de inwoners van Saint-Omer (Noord-Frankrijk) vrij van standgeld in de haven van Diksmuide. 1144: Diksmuide wordt kerkelijk van Esen afgescheiden. De kerk wordt als zelfstandige parochiekerk gewijd door de bisschop Milo van Terwaan en onder de bescherming van Sint-Niklaas geplaatst. Het verblijf (1164) van Thomas Becket, de verbannen aartsbisschop van Canterbury, in het Diksmuidse begijnhof is legendarisch. De stichting van het begijnhof gaat namelijk slechts terug op de 13de eeuw.
Midden 12de eeuw, vermoedelijk voor 1163, verkrijgt Diksmuide stadsrechten. In 1163 verleent graaf Filips van de Elzas in een keure aan Nieuwpoort immers 'dezelfde' vrijheden als Diksmuide. Ondanks de verzanding van de IJzergolf en de teloorgang van de Diksmuidse haven (de stichting van Nieuwpoort door de graven is hieraan gerelateerd), blijft Diksmuide een belangrijke stad door de spectaculaire groei van de lakennijverheid.
In de loop van de 12de eeuw wordt te Diksmuide wellicht ook een mottekasteel opgeworpen, volgens een uit Normandië overgewaaide mode. Volgens hypothese voornamelijk gebaseerd op een analogie met andere steden: de eerste heer van Beveren, Diederik (1120-1148) wiens zoon Jordaan, burggraaf van Diksmuide wordt (vermeld in diplomatieke stukken in 1157), laat te Beveren een motte opwerpen. Vermits motteversterkingen in zoveel Vlaamse steden voorkomen en vermits de heren van Beveren vasthouden aan de mottetraditie, lijkt het aannemelijk dat ze ook in Diksmuide een mottekasteel hebben opgericht. Het kan dan zeker niet om het kasteel ter hoogte van de IJzer en de Handzamevaart gaan: de iconografie beeldt deze burcht af met een rechthoekig grondplan en ronde hoektoren, een type versterking dat ten vroegste tot de 13de eeuw opklimt. Bovendien is dit kasteel te ver van de stad gelegen waardoor de symbolische machtswaarde ontbreekt. Archeologen identificeren de motte op basis van de kadasterkaart van P.C. Popp (circa 1842) ten noorden van de Sint-Niklaaskerk, waar een aaneenschakeling van perceelsgrenzen, een halve cirkel vormen. Na extrapolatie bekomt men een cirkel van circa 70 meter, wat voor een mottebasis een gangbare afmeting is. Het neerhof moet dan tussen de motte en de Handzamevaart worden gesitueerd. Ook de kaart van Jacob van Deventer (1550) versterkt deze hypothese: terwijl de stad binnen de omwalling van 1359 praktisch volledig volgebouwd is, blijft dat perceel, met uitzondering van de zuidzijde en de noordwesthoek onbebouwd. In het noordelijk gedeelte (neerhof), onduidelijke verhevenheid met een aantal constructies met leien bedaking. Het geknikte tracé van de huidige Kwadestraat (voor het eerst aangeduid op een kaart van 1613) vormt nog een bijkomende aanwijzing. Dit kan wijzen op een aanleg van de straat om de motte heen op de gedempte gracht. Het domein van de heren van Diksmuide was aan de Noordstraat (nu De Breyne Peellaerstraat) en aan de Handzamevaart gesitueerd, en is als ommuurd domein duidelijk op de kaart van Jacob van Deventer (1550) aangeduid. Archeologisch onderzoek ontbreekt echter tot op vandaag.
1191: de nederzetting is van 1191 tot 1429 in handen van de familie Van Beveren-Waas. Anderen plaatsen dit circa midden 12de eeuw (diplomatieke stukken in 1157). Hieraan wordt de hypothese van het mottekasteel gekoppeld (zie boven).
In de loop van de 13de eeuw wordt de oorspronkelijke constructie van de Sint-Niklaaskerk geleidelijk uitgebreid. 1270-1299: onder graaf Gewijde van Dampierre wordt de stad versterkt met aarden wallen en een verdedigingsgracht met vier poorten, zie het conflict tussen de graaf en zijn leenheer, Filips de Schone, koning van Frankrijk. De contouren van deze versterking vallen min of meer samen met de omwalling van 1359. Tegelijkertijd wordt een versterkt kasteel gebouwd ter hoogte van de samenloop van de IJzer en de Handzamevaart (vandaar huidige benaming Kasteelstraat). Circa 1271 wordt een lakenhalle (en ook schepenhuis) gebouwd aan de oostzijde van de markt (andere auteurs situeren deze lakenhalle op de toenmalige Zwijnmarkt, nu het Invaliedenplein). 1273: oudste vermelding van het begijnhof. Een zekere Marguerite Godscalc doet verscheidene schenkingen ten voordele van de dan reeds bestaande infirmerie.
1299: Diksmuide wordt door de Fransen (Filips de Schone) ingenomen.
In de 14de eeuw vindt een geleidelijke verstening van de stadspoorten plaats. De stadsmuur wordt gebouwd en de stad wordt in zuidelijke richting uitgebreid met een dambordvormig stratenpatroon. Tevens worden de natte broeken ten noorden en ten westen van de stad voor het verdedigingssysteem aangewend. Latere stadsuitbreiding zal dan ook enkel mogelijk zijn in zuidelijke richting.
Diksmuide vormt tussen de 13de en 15de eeuw een belangrijk centrum voor de lakenproductie, gespecialiseerd in het oude luxueuze 'zware' laken. Als lid van de Londense Hanze bekleedt Diksmuide na Brugge en Ieper een derde plaats. De Honderdjarige Oorlog (1337–1453) en het opstarten van een eigen productie in Engeland betekent de ondergang van de lakennijverheid. De lakenhalle is overbodig en vervalt.
1305: het verdrag van Athis-sur-Orge verzoent Franse koning en Vlaamse graaf. De verzoening heeft zware financiële repercussies voor de Vlaamse boeren en middenklasse. Vanaf 1323 breekt o.m. in de kasselrij Veurne-Ambacht een opstand van Vlaamse boeren en ambachtslui uit tegen de Leliaertse adel die in 1328 tijdens de Slag bij Cassel beslecht wordt in het nadeel van het opstandelingenleger van Nicolaas Zannekin. Vele landslieden uit het Diksmuidse laten hun leven in deze slag. 1330: graaf Lodewijk van Nevers bevestigt de keuren en vrijheden van de stad Diksmuide. 1333: de kerk en het westelijk deel van de stad worden vernield door een grote brand. In 1359 is de nieuwe stadsomwalling met een uitbreiding naar het noorden afgewerkt waardoor het begijnhof binnen de stad wordt opgenomen. 1380: de stad wordt geplunderd door de Engelsen en de Gentenaars die samen tegen de graaf Lodewijk van Male strijden. Daarna volgt slechts geleidelijk herstel van de stadsversterking, wat wijst op het tanend belang van Diksmuide.
In 1404-1415 manifesteert zich opnieuw een Engelse dreiging. Op initiatief van Thierri van Beveren, heer van Diksmuide, worden werken gestart voor een nieuwe verdedigingsgordel. Ondanks de slechte economische toestand wordt de stad met deze nieuwe verdedigingsgordel met een derde in zuidelijke richting uitgebreid, in de vorm van een rechthoek aansluitend op de oost- en westkant van de stad. De lege stadskas laat echter de voltooiing van de verdedigingsgordel niet toe: vanaf 1414 repareert en consolideert men enkel nog de omwalling van 1359. De stadsuitbreiding zal in 1513 na een brand terug verdwijnen. In de 15de eeuw telde de stad zes poorten: de "Noordpoorte" (overgang huidige De Breyne Peellaertstraat/ Oostendestraat), de "Westpoorte" (ongeveer hoek huidige Generaal Jacquesstraat-IJzerlaan), het "IJzerenhekke poortje" (huidige Stationsstraat, ter hoogte van de Montanusstraat-Oostvesten), de "Zuidpoorte" (huidige Woumenweg, aan de spoorwegbrug), de "Oostpoorte" of "Nieuwepoorte" (huidige Rozemarijnstraat, spoorwegbedding) en de "Grauwe Broedersvoetpoorte" (huidige Vestingwal/ Grauwe Broedersstraat).
1428: bouw van "het nieuw huis ten berecke" of het schepenhuis ter hoogte van het huidige stadhuis (Grote Markt). Voor 1428 vergaderden de schepenbanken in de lakenhalle. 1430-1507: de familie Van der Beerst verwerft door overerving de titel van 'heer van Diksmuide'. 1432: de Alexianen en de Grauwe Zusters vestigen zich te Diksmuide. Het klooster van de Grauwe Zusters was gesitueerd op de hoek van de huidige Admiraal Ronarchstraat en de Maria Doolaeghestraat.
1434: de oorspronkelijke kapel van het begijnhof wordt aanzienlijk vergroot. 1453: oprichting van het "eerste Convent" van de Grauwe Broeders te Diksmuide ten noordoosten buiten de stadsmuren. Voorheen stond hier reeds een kapel, zogenaamd "Noorduut", in eigendom van Isabella van Diksmuide. Deze schenkt de kapel met huis en grond aan de Franciscaan Zegher Hunslare. Paus Pius II bekrachtigt deze gift en geeft toestemming voor de stichting. Het klooster, genaamd "Onze-Lieve-Vrouw ter Engelen", wordt voornamelijk opgetrokken dankzij de gift van "Vrauwe Margaretha van Beerst". Vanaf 1469 uitbreiding van het klooster op een aangekocht stuk grond. 1462: links van het schepenhuis trekt men de gevangenis op. 1472: door aanverwantschap gaat Diksmuide over naar de familie Van Haveskerke. 1479: naar aanleiding van een pestepidemie verzoekt de stadsmagistraat de Zwarte Zusters om zich te Diksmuide te vestigen. Tot de Eerste Wereldoorlog verzorgen deze zusters de zieken 'deur aan deur'. 1480: eerste vermelding van het Sint-Janshospitaal (zie huidige Gasthuisstraat, het gasthuis uit de wederopbouwperiode is recent afgebroken).
De geografische situering van deze kloosters en de nieuwe omwalling is typerend voor de bevolkingsevolutie van Diksmuide. Begin 15de eeuw breidt men de omwalling uit met het oog op een bevolkingstoename: circa midden 15de eeuw is de bevolking bijna verdubbeld waardoor kloosters zich buiten of aan de rand van de stad vestigen. Vanwege een terugval van de bevolking in het laatste kwart van de 15de eeuw, worden kloosters en het Sint-Janshospitaal opnieuw binnen de stadsomwalling gesticht.
1488: na het overlijden van Maria van Bourgondië (1482) neemt Maximiliaan van Oostenrijk het regentschap van de Nederlanden waar. Door zijn politiek van hoge belastingen komen de steden Brugge en Gent echter in opstand, waarop Maximiliaan zijn legers naar Vlaanderen stuurt. Vanuit de stad Diksmuide - die de zijde van Maximiliaan koos - plunderen zijn Duitse troepen in 1488 de omliggende dorpen, o.m. Esen, Woumen en Keiem.
Door de concurrentie van Hondschote in de 16de eeuw kwijnt de Diksmuidse detailhandel in laken weg.
1503: een grote brand teistert het begijnhof. 1508: de titel 'heer van Diksmuide' wordt overgeërfd door de familie Sacquespeé die ze behoudt tot 1607. 1513: door de grote brand van Diksmuide verdwijnt de stadsuitbreiding van het begin van de 15de eeuw. 1542: voltooiing van de disbank in de Sint-Niklaaskerk. Het belang van deze instelling zou wijzen op de toenemende armoede. Bij de herindeling van de bisdommen in 1559 gaat Diksmuide samen met de deelgemeenten ten oosten van de IJzer over van het bisdom Doornik naar dat van Brugge. Op 17 augustus 1566 staan de beeldenstormers voor de stadspoorten. De magistraat dingt echter één dag respijt af waardoor de belangrijkste kunstschatten in veiligheid kunnen worden gebracht. 1561-1571: Diksmuide is aangeduid op de Grote Kaart van het Brugse Vrije door Pieter Pourbus. 1567: afbraak van het eerste schepenhuis en bouw van nieuw. 1590: na de herovering van Ieper en Veurne door de Spaanse landvoogd Alexander Farnese, leggen Spaanse troepen ten westen van de IJzer een verdedigingslinie aan om het achterliggende poldergebied te vrijwaren van de plundertochten door de Watergeuzen vanuit Oostende. Het fort "ter Hoogebrugge" maakte deel uit van deze antipenetratielijn en leeft thans nog voort in de huidige benaming van de brug over de IJzer naar Diksmuide (grondgebied Kaaskerke, zie IJzerdijk).
1598-1620: de regering van de aartshertogen Albrecht en Isabella zorgt voor voorspoed in de kasselrij Veurne-Ambacht. 1607: na rondzwervingen - hun klooster "Hemelsdale" te Werken (Kortemark) is in 1578 vernietigd door de Geuzen - vestigen de cisterciënzerinnen zich onder abdis Maria de Ville in een huis aan de westzijde van de Zuidstraat (nu Woumenweg). Na uitbreiding van hun eigendommen (1615), zijn in 1623 de kerk, de slaapzaal, de panden en een deel van de slotmuren voltooid. Barbara Casenbroot, voorheen priorin van Spermalie, voltooit het abdijcomplex zoals te zien is op een gravure in "Flandria Illustrata" (1641) van Sanderus. In 1671 moeten de kloosterlingen echter de stad verlaten en naar Brugge verhuizen, vanwege een uitbreiding van de stadswallen. In 1673 zijn de afbraakwerken nog steeds aan de gang. 1608: de titel 'heren van Diksmuide' gaat door aankoop over op de familie Van (den) Bergh. Deze familie behoudt de titel tot aan de Franse Revolutie. 1616: bouw van gildehuis voor de schuttersgilde Sint-Joris. 1629: in de "Latijnsche Schoole" wordt middelbaar onderwijs verstrekt door de Norbertijnermonniken van de Veurnse Sint-Niklaasabdij. 1633: bouw van nieuwe gevangenis naast het stadhuis. 1643: bouw van het groot convent van het begijnhof. Tijdens de bloeiperiode van de 17de eeuw, worden de huizen grotendeels vernieuwd.
1647: Diksmuide wordt herhaaldelijk door de Fransen ingenomen en door de Spanjaarden heroverd. De Vrede van Munster (1648) brengt even wat rust. 1661-1715: door de imperialistische ambities van Lodewijk XIV lijdt de kasselrij Veurne-Ambacht zwaar onder het krijgsgewoel. Diksmuide (net ten oosten van genoemde kasselrij) is een speelbal tussen Frankrijk en Spanje: op 4 juli 1658 wordt Diksmuide ingenomen door de Fransen, in februari 1660 gaat het terug naar de Spanjaarden (overeenkomstig de Vrede der Pyreneeën van 1659), om op 10 november 1683 nog eens in Franse handen te vallen en het daaropvolgende jaar terug in Spaanse handen. De Fransen nemen de stad een derde maal in in 1688 (waarbij nadien wellicht de versterkingen gesloopt worden). Het Verdrag van Rijswyck (1697) voegt Diksmuide opnieuw bij de Spaanse Nederlanden. 1678: het 13de-eeuwse kasteel van Diksmuide aan de samenvloeiing van de IJzer en de Handzamevaart wordt afgebroken.
Na de vrede van Utrecht (1713) heerst er - met een korte onderbreking tijdens de Oostenrijkse Erfopvolgingsoorlog (1740-1748) - een relatieve rust.
1716: H. Haecke (Ieper) schildert het grondplan van de stad (bewaard in het stadsmuseum). 1730: ten westen van het stadhuis bouw van een politie- en militiekantoor met barokke gevel. 1758: de paters Recollecten (Franciscanen) nemen het middelbaar onderwijs over van de Norbertijnermonniken. In 1769-1771 wordt op initiatief van Karl Théodor, keurvorst van Beieren en eveneens eigenaar van de heerlijkheid Wynendale, de weg Wynendale-Diksmuide aangelegd.
De Ferrariskaart van 1770-1778 toont voor Diksmuide acht molens, waarvan zes op de vestingen: 1) de "Kattemolen", een houten koren- en oliemolen aan de Oostvesten, afgebroken circa 1895 of 1901. 2) het "Reuzen-" of "Koffiepotmeulentje", een houten achtkanter op stenen onderbouw. Deze koren- en schorsmolen op de oude vestingen (huidige Gasthuisstraat, recht tegenover het Heilig Hartplein, gelegen tussen de toenmalige straatjes "De Acht Zaligheden" en "De Vier Uitersten") is vernietigd in 1914. 3) de "Molen Beyens" of "Beentjes molen", een houten koren- en oliewindmolen, wordt in 1914 in puin geschoten (huidige Esenweg, enkele tientallen meters rechts over de spoorweg in de heuvelachtige weiden van de oude vestingen). 4) de houten graanwindmolen van het 'Schependom' aan de Oostvesten, is reeds in 1868 verdwenen. 5, 6 & 7) drie molens aan de Weststraat, de huidige Generaal Baron Jacquesstraat: de houten graan- en oliewindmolen "Den Olieslager" naast de gelijknamige herberg, in 1886 gesloopt, de houten molen "Stampkot", afgebroken in 1781, de "Hooghe Brugghemolen", een houten graan- en schorsmolen, in 1846 afgebroken. 8) de "Westmolen", een houten graan- en schorswindmolen aan de kruising Westvesten en Molenstraat (huidige Reuzemolenstraat), verdween in 1844.
1782: bij de dood van Jan-Baptist, heer van Diksmuide erft zijn zuster Johanna, prinses van Hohenzollern-Sigmaringen Diksmuide. Antoon van Hohenzollern-Sigmaringen is de laatste heer van Diksmuide in 1787. 1784: het kerkhof van de Sint-Niklaaskerk (vandaar de benaming "Oud-Kerkhof", later gewijzigd in de naam Sint-Niklaasstraat) wordt ontruimd en overgebracht naar de Woumenweg. Deze begraafplaats wordt in 1856 aanzienlijk uitgebreid. In de loop van de 19de eeuw wordt dan de dekenij op het "Oud-kerkhof" opgetrokken in een sobere classicistische stijl.
1792-1794: Franse troepen vallen de Zuidelijke Nederlanden binnen en verslaan in oktober de Oostenrijkers (Slag bij Jemappes). Met de slag van Neerwinden (1793) worden de Fransen evenwel opnieuw verslagen. De daaropvolgende maanden vindt in het Diksmuidse een enorme geallieerde troepenbeweging plaats. Met de Slag van Fleurus (26 juni 1794) worden de Zuidelijke Nederlanden definitief bij Frankrijk ingelijfd. Voor de komende twintig jaar behoort Diksmuide tot het Franse Departement van de Leie.
1796: met de wet van 6 november worden de religieuze gebouwen (onder meer deze van de Recollecten, Zwarte Zusters, Grauwe Zusters en Begijnen) nationaal goed en nadien verkocht. Een gedeelte van het begijnhof wordt gebruikt voor militaire doeleinden.
In de negentiende eeuw vindt een gedeeltelijke slechting van de vestingen (en wellicht ook van de stadspoorten plaats), zie vergelijking van historische kaarten. Zo vormt het huidige Schoolplein tot circa 1840 nog een weide, een restant van de vesten, die samen met die aan de Gasthuisstraat "Westvesten" werden genoemd.
Vanaf 1801 ressorteert Diksmuide onder het bisdom Gent. 1822: de Zwarte Zusters hervestigen zich, nu aan de Appelmarkt (de huidige Vismarkt), twintig jaar later bouwen ze er ook een kapel. Vanaf 1834 ressorteert Diksmuide opnieuw onder het bisdom Brugge.
1836: oprichting van de thans nog bestaande handboogmaatschappij "Willem Tell". 1839: bij de hervorming van het bisdom Brugge wordt de dekenij Diksmuide opgericht. Circa 1840: Pieter Bortier (1805-1879) laat op de gronden van het voormalige klooster van de Grauwe Zusters een tuin aanleggen. 1845: oprichting van een (stand- of borst)beeld voor de geneeskundige Thomas Montanus (Diksmuide, 1615-Brugge, 1685) (zie Stadspark). 1846: onder impuls van burgemeester P. De Breyne bouw van de eerste gemeenteschool aan het Schoolplein. In 1868 wordt de school uitgebreid met een grotere jongensschool en in 1884 met een kleuterschool. 1856: oprichting van een meisjesschool door "Les soeurs de la présentation de Marie", sinds de jaren 1830 in Diksmuide gevestigd. Omwille van financiële moeilijkheden zetten een drietal religieuzen van de Zusters van Sint-Niklaas (Kortrijk) op verzoek van de bisschop het onderwijs voort. Er volgt een ontwikkeling tot een heus schoolcomplex: in 1860, inrichting van gemengde kleuterklassen en een kantwerkschool aan de Kwadestraat; in 1864, aankoop van gebouwen aan de Beerststraat (huidige De Breyne Peellaertstraat) en optrekken van nieuwe gebouwen; in 1872 bouw van een externaat op de hoek van Kerk- en Kwadestraat. In 1903, bouw van een kapel voor het meisjespatronaat (zie De Breyne Peellaertstraat nummer 23, Sint-Niklaasstraat zonder nummer/ Kwadestraat). Deze school is de eerste van een reeks onderwijsinstellingen die in de tweede helft van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw in Diksmuide gevestigd worden. Zo ontwikkelt Diksmuide zich tot een heuse onderwijsstad. 1856: rechttrekking van straten, demping van de Oostvesten waarin gedeeltelijk de spoorwegbedding (Lichtervelde-Kortemark-)Diksmuide-Veurne (lijn nummer 73) wordt aangelegd. In mei 1858, inhuldiging van het station, alsook opening van de lijn nummer 73. Daarop volgt de vestiging van de gegoede burgerij in de Stationsstraat.
1859: stichting van het Sint-Aloysiuscollege. 1868: opening van de spoorlijn nummer74 Diksmuide-Nieuwpoort (afgeschaft in 1974). 1879: Pierre Bortier (1805-1879) schenkt de tuin, circa 1840 ingericht op de gronden van de Grauwe Zusters aan de stad (testament bevestigd bij K.B. van 12.10.1881). Dit stadsparkt wordt na de Eerste Wereldoorlog echter bebouwd en ter hoogte van de Oostvesten heropgericht. 1880: onder het liberale bestuur van burgemeester Doutricourt bouw van nieuw neogotisch stadhuis naar ontwerp van architect Louis Delacenserie (Brugge). 1884: oprichting van de katholieke "School van den Deken". 1891: bouw van de "Bloemmolens" of "Minoterie" aan de IJzer, dit ter vervanging van een suikerfabriek die sinds 1880 leeg stond.
1904: Franse Karmelietessen kopen een burgerhuis aan de Wilgendijk. Hun klooster wordt tijdens de Eerste Wereldoorlog vernield en hoewel nadien heropgebouwd, keren de slotzusters nooit terug naar Diksmuide. 25 september 1906: opening van de lijn nummer107 van de Buurtspoorwegen Diksmuide-Woumen-Merkem-Bikschote-Elverdinge-Ieper en Merkem-Oostvleteren-Poperinge. 29 juni 1907: opening van de lijn nummer 132 van de Buurtspoorwegen Oostende-Leke-Diksmuide. Hiertoe wordt de historische "Noorderbrug" of "Beerstbrug" van 1774 aanzienlijk versterkt. Er wordt tevens een "station van de Buurspoorwegen" opgericht. 1910: hervestiging van de Minderbroeders op hun vroegere site. Tevens vestiging van een klooster en Sint-Ignatiusinstituut van de Broeders van Liefde, ter vervanging van de in 1884 opgerichte "School van den Deken" aan de Wilgendijk. De gebouwen van de afgeschafte school worden gebruikt als bibliotheek-, toneel- en cinemazaal.
Tussen 1905 en 1914 worden een viertal woningen gebouwd, geïnspireerd op de Brugse traditie (twee panden op de Markt, één aan de Woumenstraat en één aan de Weststraat).
Voor de Eerste Weredloorlog is Diksmuide een kleine historische stad met nog deels bewaarde vestingen, met daarop nog een tweetal molens, onder meer de houten achtkanter "Reuzen-" of "Koffiepotmeulentje" (zie onder Ferrariskaart, 1770-1778). Er zijn minimaal nog 12 brouwerijen actief. Ook de boter- en diamantnijverheid is belangrijk. Er zijn drie diamantverwerkende bedrijven die samen 350 mensen tewerkstellen.
Eerste Wereldoorlog (zie ook "De Eerste Wereldoorlog en het IJzerfront" onder de algemene inleiding)
Na de val van Brugge (14 oktober 1914) beslist Koning Albert I de linker oever van de IJzer te versterken en bruggenhoofden op de rechter oever uit te bouwen. Aan het begin van de IJzerslag (18-31 oktober) zijn er drie bruggenhoofden: Nieuwpoort, Schoorbakke (Pervijze (Diksmuide)) op de grens met Schore (Middelkerke) en Diksmuide.
Tijdens de "slag om Diksmuide" (16 oktober-10 november 1914) wordt Diksmuide voortdurend beschoten door de Duitsers. De stad wordt verdedigd door 6000 Franse marinefuseliers onder leiding van admiraal Ronarc'h, bijgestaan door circa 5000 Belgen van het Elfde Regiment onder leiding van kolonel Leermans en het Twaalfde Regiment onder leiding van kolonel Jacques van de "Brigade van Meiser van de Derde Divisie". De Grote Markt van Diksmuide vormt een belangrijk militair punt, waardoor deze ook een mikpunt voor vijandelijk geschut wordt. 20 oktober 1914: Lombardsijde (Middelkerke) wordt definitief prijsgegeven waardoor het Belgische leger op de oostelijke oever van de IJzer enkel nog te Diksmuide stand houdt. Diksmuide wordt zwaar beschoten vanuit het "Praatbos" (Vladslo, Diksmuide). De eerste Duitse bestorming van Diksmuide vanuit Esen en Beerst (Diksmuide), wordt afgeslagen. 22 oktober 1914: de Duitsers beschieten Diksmuide vanuit Klerken (Houthulst) met als oriëntatiepunt de Sint-Niklaaskerk. Op 10 november 1914 valt de stad in Duitse handen. De meeste van de circa 3800 inwoners zijn de stad reeds ontvlucht. De volgende vier jaar krijgt de stad diverse Frans-Belgische beschietingen te verduren, waardoor ze herleid wordt tot een puin- en kraterlandschap. Ook alle restanten van de vroegere vestingen worden uitgewist.
De hoge betonnen constructie van de gedeeltelijk vernietigde "Bloemmolens" (1891) aan de IJzer wordt door de Duitsers uitgebouwd tot een geduchte vesting op nauwelijks 20 meter van de loopgraven. De ruïnes van de molens blijven tot circa 1960 als oorlogsherinnering in hun oorspronkelijke toestand bewaard.
Pas op 29 september 1918 valt Diksmuide opnieuw in Belgische handen.
Wederopbouwperiode
Door zijn ligging te midden van het gestabiliseerde IJzerfront is Diksmuide volledig van de kaart geveegd. Na de Eerste Wereldoorlog dringt zich dan ook het probleem van de wederopbouw op. 2-3 oktober 1916: op een bijzondere gemeenteraad in Parijs over de wederopbouw van Diksmuide wordt een 'lijnrichtingsplan' naar ontwerp van de Brusselse architect Charles Patris voorgesteld. Dit plan is erg ingrijpend vanwege de voorgestelde rechttrekking van de Handzamevaart, de verschuiving van het station en de spoorlijn Diksmuide-Veurne naar het noorden en het hernemen van de vooroorlogse plannen om het kanaal Roeselare-Leie via Diksmuide met de IJzer te verbinden. 1916: oprichting van het Koning Albertfonds om het probleem van de huisvesting aan te pakken. Na de wapenstilstand van 11 november 1918 komen de eerste vluchtelingen terug naar Diksmuide. Bij het zien van de enorme verwoestingen schrijft de pers dat Diksmuide niet zou heropgebouwd worden. Naast de puinen een nieuwe stad bouwen is echter onmogelijk door de massale terugkeer en de 'squatterbouw' van de vluchtelingen (E. Messiaen komt als eerste terug op 20 november 1918). Vanaf 1919 wordt systematisch voorlopige huisvesting gerealiseerd, voornamelijk buiten de oude stad: concentraties van barakken van het Koning Albertfonds aan de Esenweg, de straten van de latere Tuinwijk (zie Rijkswachtstraat, Tuinwijk), de Stationswijk, de IJzerlaan, en de zogenaamde "Faubourg d' Etterbeek" (Laure Fredericqlaan, onder meer noodkerk aan de Grauwe Broedersstraat) met steun van de burgemeester van Etterbeek. Deze noodwoningen kunnen in verschillende categorieën ingedeeld worden: zogenaamde 'nissenhuts' aangekocht bij het Britse leger, het 'type 6 x 6', een demonteerbare houten noodwoning tijdens de oorlog ontworpen, en het iets grotere type in hout en beton van de firma "Jouret en Speltincks". 'Dossins' waren oude legerbarakken waarin tot 12 gezinnen konden gehuisvest worden, ook in gebruik als noodkerk of -school. Daar de barakken van het fonds te duur zijn, beslist men in 1920 om daklozen te subsidiëren met materialen uit de magazijnen van de Dienst der Verwoeste Gewesten om een semi-permanente woning te bouwen, ook wel 'Drieduisters' genoemd. Bij de opheffing van het fonds in 1925, worden de noodwoningen verkocht, onder meer aan de stad. De barakken zogenaamd de "tien geboden" in de Rijkswachtstraat blijven bewaard tot de jaren 1950. Ook het voorlopige station wordt pas vervangen in 1952.
Om de zware opdracht van de wederopbouw tot een goed einde te brengen laat Diksmuide zich op 11 juli 1919 'adopteren', conform de wet van 8 april dat jaar. Hierdoor valt het onder de verantwoordelijkheid van Eugène de Groote, Hoog Koninklijk Commissaris voor het district West-Vlaanderen-Noord, die architect Jozef Viérin (Brugge) aanduidt als verantwoordelijk architect voor de wederopbouw. Diksmuide moet een "algemeen plan van aanleg en rooilijn" voorleggen: het eerdere plan van Charles Patris (Brussel) is afgekeurd en de Groote geeft Viérin de opdracht een ontwerp te maken. De definitieve versie verschijnt pas in mei 1924 in het Staatsblad. Viérin kiest hierbij resoluut voor een historiserende wederopbouw: zijn plan is - op kleine aanpassingen na, bv. het verbreden van wegen voor het toekomstige verkeer - volledig op het vooroorlogse stratenpatroon geënt met een maximale eerbiediging van eigendomsstructuur en perceelsindeling. Het ingrijpende idee om de spoorlijn Diksmuide-Veurne in een boog om het noorden van de stad te leiden en om de Handzamevaart recht te trekken waardoor een nijverheidszone ten noorden van de stad zou ontstaan, blijft bewaard, maar zal - evenmin als de ringlaan rondom de stad - uitgevoerd worden. De stad opteert in 1925 opnieuw voor petroleumlampen, ondanks plannen van 1920 om de stad elektrisch te verlichten.
Toch verschilt het plan van het nieuwe Diksmuide op een aantal punten van dat van de vooroorlogse stad: 1) om de wederopbouw van de stad te vergemakkelijken wordt Diksmuide ten zuidoosten op Esens grondgebied met circa 100 ha uitgebreid voor het oprichten van noodwoningen, werkplaatsen en gemeentelijke magazijnen (gemeenteraadsvoorstel op 31 oktober 1920, gesteund door de Hoog Koninklijk Commissaris en in 1934 in K.B. vastgelegd). 2) vanwege een tekort aan bouwgrond wordt het oude "stadspark Bortier" vanaf 1921 bebouwd. Op deze plaats aanleg van de Vredestraat, andere straten kunnen door de verkaveling van het park worden volgebouwd (Montanusstraat, Bortierlaan en Admiraal Ronarchstraat). Ter compensatie worden de gronden van weduwe Avanzo-Fredericq langs de Oostvesten onteigend voor de aanleg van een nieuw park. De stad Luik verleent financiële steun voor de aanleg, dit op voorwaarde dat een monument wordt opgericht ter herinnering aan de heldenmoed van het 12de Linieregiment van Baron Generaal Jacques (1858-1928). 3) de vooroorlogse armoedige buurten (wijken Oostvesten en het Drooghof tegen de oostelijke vestingsresten, gescheiden door de Zwijnemarkt of het huidige Invaliedenplein) worden gesaneerd. De gemeenschappelijke rooilijn wordt gedeeltelijk oostwaarts opgeschoven, aan de oostzijde van de Oostvesten komt het nieuwe stadspark. Van de verbindingsstraatjes tussen de Grote Markt en de Maria Doolaeghestraat wordt het Barakstraatje gesupprimeerd en het Konijnenstraatje na de oorlog niet meer gebruikt voor bewoning. De arbeiderswoningen aan de verbrede Kleine Dijk worden wel heropgebouwd. 4) dit wordt gecompenseerd door de aanleg van een wijk met een een honderdtal 'werkmanswoningen' of de zogenaamde "Tuinwijk de Plume" in 1920-1926 naar ontwerp van architecten Lucien Coppé (Brugge), A. Smet (Deurne), E. Van Reeth (Antwerpen) en H. Steels (Brussel) (zie Rijkswachtstraat en Tuinwijk). De tuinwijkgedachte is herkenbaar in het bochtige stratentracé, de grote aandacht voor groen en collectieve voorzieningen, en de vrijstaande dubbelwoningen in een streekgebonden gestileerde baksteenarchitectuur. Inplanting ten zuiden van de Esenweg omwille van de goedkope bouwterreinen. Voorts stadsuitbreidingen onder meer aan de noordzijde van de Kasteelstraat (op de plaats waar tot 1678 het kasteel van Diksmuide had gestaan, wordt een bedrijf ingeplant), de zuidzijde van de IJzerlaan, de westzijde van de Woumenweg, de zuidzijde van de IJzerlegerstraat, en een 300-tal meter aan weerszijden van de Esenweg.
Als superviserend architect beïnvloedt Jozef Viérin via de goedgekeuring van de bouwplannen eveneens in belangrijke mate de gebruikte architectuurtaal te Diksmuide. De krachtlijnen van Viérins wederopbouwbeleid zijn:
1) behoud van de historische gegroeide stadsplattegrond en stratenpatroon (zie "algemeen plan van aanleg en rooilijn") als kader voor de traditioneel geïnspireerde architectuur. 2) optie voor een historisch gebonden architectuur: waardevolle monumenten en huizen die voldoende gedocumenteerd zijn, moeten in hun oude glorie heropgebouwd worden. De monumentale gebouwen zoals onder meer de Sint-Niklaaskerk (1923-1925, gecontesteerde ingrepen van de restauratie van circa 1865-1872 worden hierbij weggelaten en het begijnhof (1923-1931) worden getrouw heropgebouwd naar ontwerp van architect Jozef Viérin (Brugge), soms in samenwerking met andere architecten. Ook een aantal burgerhuizen vormen een min of meer getrouwe reconstructie: onder meer de herberg "Den Papegaei", "huis Thomas van Cantelberg", " 't Gouden Mandeke", de herberg "De Vischmyn", en het Vredegerecht als reconstructie van het vooroorlogse "Huis Pieters". Men schrikt echter niet terug voor een meer stijlzuivere reconstructie of anderzijds een reconstructie 'geïnspireerd op'. De wederopbouw van het stadhuis (zie Grote Markt nummer 1) in 1923-1925 naar ontwerp van architect Valentin Vaerwyck (Gent) is daarentegen gebaseerd op een volledig nieuw ontwerp in een eclectische vormentaal met referenties aan de gotiek en de renaissance, ter vervanging van het neogotische stadhuis van 1880. 3) voor de overige gebouwen opteert men voor een eclectische wederopbouwarchitectuur die teruggrijpt naar de historische regionale baksteenarchitectuur. Zo ontstaat een eclectische wederopbouwarchitectuur met als voornaamste inspiratiebron de regionale Vlaamse renaissance en de baksteenarchitectuur, zowel in een kopiërende als in een interpreterende vorm: gebruik van baksteen als decoratief element, horizontale geleding door middel van druip- en kordonlijsten, korf- en tudorbogen voor (de verdieping van) de muuropeningen, dakvensters of risalieten met trapgevels, in- en uitgezwenkte topgevels of verhoogde halsgevels, al dan niet verrijkt met een aediculavenster, soms gebruik van rijk versierde smeedijzeren ankers onder meer voor het aangeven van (historische) bouwdata. Het "station van de Buurtspoorwegen" aan het huidige station is het enige, niet volledig verwoeste gebouw in Diksmuide. Toch wordt het volledig afgebroken en 'historiserend' heropgebouwd. traditioneel materiaalgebruik van gele baksteen, tevens Euvillesteen of similisteen voor lateien en sierelementen.
Een kwalitatief onderscheid in de wederopbouw is gerelateerd aan de afstand tot het centrum. Hoe verder van de Grote Markt hoe minder streng de plannen blijkbaar beoordeeld worden: de panden met de grootste architecturale kwaliteit vindt men aan de Grote Markt, de Stationsstraat, de Admiraal Ronarchstraat, de De Breyne Peellaertstraat, de Generaal Baron Jacquesstraat, de Koning Albertstraat en de Kiekenstraat. Het centrum behoudt dus zijn vooroorlogse 'elitaire positie', dit in tegenstelling tot meer 'volkse buurten' (onder meer Kleine Dijk en Oostvesten) met burger- en arbeidershuizen van één à twee bouwlagen waarbij de decoratie beperkt is tot de (ontlastings)bogen met druiplijsten en de eenvoudige trap- of tuitgeveltjes.
Naast de historiserende trend worden aan de stadsrand (onder meer IJzerlaan) ook andere stijlen (neorococo, neoclassicisme, modernisme, eventueel in een combinatie van cottage-inslag en art-deco-inslag) aangewend. Enkel de locatie van het "Casinohotel" naar ontwerp van architect Huib Hoste (Brugge) vormt hierop een uitzondering.
Het Nederlands-Belgisch hulpfonds "Steun aan België" of de "Stichting van Wezel" speelt een belangrijke rol bij de wederopbouw van Diksmuide, onder meer voor de bouw van het zogenaamde "klein begijnhof" of de "burgerlijke godshuisjes" voor oorlogsweduwen aansluitend bij het begijnhof. De huizen (ook in andere straten) heropgebouwd met steun van de "Stichting van Wezel" zijn herkenbaar door de tegeltjes met opschrift "STEUN AAN BELGIË", handgemaakt door de Delftse koninklijke aardewerkfabriek "De Porceleyne fles".
Hoger werd reeds duidelijk dat Jozef Viérin (Brugge) een erg belangrijke rol speelt in de wederopbouw van Diksmuide, onder meer als controlerend architect en als architect voor de wederopbouw van een aantal monumenten. Tevens ontwerpt hij een aantal wederopouwplannen van burgerhuizen, voornamelijk aan de Grote Markt en aan de Wilgendijk. Verder blijkt uit een beperkt onderzoek van de bouwaanvragen bewaard in het stadsarchief van Diksmuide dat Lucien Coppé (Brugge, ook betrokken bij de wederopbouw van een aantal monumenten) en Ludovicus Goormachtigh (Brugge) de meest voorkomende architecten van burgerhuizen zijn.
1924: op een gemeenteraadszitting van 11.04.1924 wordt beslist over de nieuwe straatnamen van Diksmuide. Heel wat straatnamen verwijzen evenals een aantal gedenktekens naar oorlogshelden. Het voornaamste oorlogsgedenkteken is het standbeeld op de Grote Markt van generaal baron Alphonse Jacques de Dixmude (1858-1928), bevelhebber van het 12de Linieregiment dat Diksmuide verdedigde, naar ontwerp van beeldhouwer Alfred Courtens (ingewijd op 7 september 1930). Ook de Generaal Baron Jacquesstraat verwijst naar deze historische figuur.
1925-1927: na het initiatief om een kerkmuseum in de Sint-Niklaaskerk onder te brengen (begin jaren 1920), beslist de stad om een stadsmuseum in te richten in de bovenzalen van het stadhuis. Dit museum opent in 1927. In 1979 koopt de stad het huis " 't Oud Duinkerke" aan om er in 1983 het nieuwe stadsmuseum te openen.
1928: bouw van een nieuwe "Boterhalle", in een poging om de traditionele zuivelmarkt nieuw leven in te blazen. De toren bij de "Boterhalle" is een reconstructie van die van het vernietigde gildehof van de kruisboogschutters.
Na de Eerste Wereldoorlog worden de vernietigde molens en de brouwerijen niet heropgebouwd. De vernietigde "Bloemmolens en Olieslagerijen van Diksmuide" daarentegen worden wel heropgebouwd, iets verder van de oorspronkelijke site die tot circa 1960 als oorlogsmonument bewaard bleef.
Vanaf de Tweede Wereldoorlog tot heden
Op 27 mei 1940 - één dag voor de capitulatie - bombarderen de Duitsers in drie golven Diksmuide. Voornamelijk het gebied tussen de Weststraat en de Handzamevaart krijgt het bijzonder hard te verduren: 130 woningen, het Sint-Aloysiuscollege en de Sint-Niklaaskerk branden volledig uit.
In de naoorlogse periode is er een sterke terugval van de diamantnijverheid.
De restauratiewerken van de Sint-Niklaaskerk naar ontwerp van architecten Jozef en Luc Viérin (Brugge), na het bombardement van 1940, slepen aan tot in het begin van de jaren 1950.
1959: stichting van de "Vrije Technische Scholen Sint-Aloysius-Diksmuide" vanuit een Veurnse school. Tot 1978 huisvesting in de leegstaande gebouwen van de stadsschool aan het Schoolplein. In 1978 verhuis naar nieuwe schoolgebouwen (Cardijnlaan) naar ontwerp van architect Andre Cornette (herkomst niet bekend) in de nijverheidszone die vanaf 1959 ingericht wordt ten zuiden van de spoorlijn Diksmuide-Veurne en ten westen van de Woumenweg.
Vanaf 1992: heraanleg van de Grote Markt en de aanpalende straten met financiële steun van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling.
1999: het belfort van Diksmuide wordt samen met 23 andere Vlaamse belforten ingeschreven op de Lijst van het Werelderfgoed van de Unesco Conventie van 1972.
Door zijn ligging in het frontgebied wordt Diksmuide tijdens de Eerste Wereldoorlog volledig vernield. Het bouwkundig erfgoed wordt er dan ook volledig getypeerd door de typische wederopbouwarchitectuur van de jaren 1920, geïnspireerd op de lokale baksteenarchitectuur. Zie hiervoor onder de wederopbouwperiode.
De begijnhofsite is beschermd als landschap bij K.B van 10.07.1973 en als monument bij M.B. van 03.02.2000. Het belfort van Diksmuide) zijn beschermd als monument bij M.B. van 24.11.1999. De na de Eerste Wereldoorlog heropgebouwde decanale kerk Sint-Niklaas (zie Sint-Niklaasstraat) wordt bij K.B. van 20.02.1939 beschermd als monument. Na de brand tengevolge van het bombardement van 27 mei 1940 wordt ze gerestaureerd tot begin jaren 1950.
Verder wordt het stadsbeeld van Diksmuide gemarkeerd door de zogenaamde paterskerk en een aantal kleinere kapellen van kloosters en scholen. De markantste kleine kapellen zijn de Sint-Rochuskapel van de zogenaamde pesthuisjes en de kapel van de Grauwe Zusters.
Tijdens de wederopbouw van de jaren 1920 wordt het oude patroon van markten en straten in hoge mate bewaard. Ook het gegeven van een stad die door een kleine waterloop - met name de Handzamevaart - doorkruist wordt, blijft behouden. Een aantal bruggen op de Handzamevaart worden historisch gereconstrueerd (zie "Appelmarktbrug" en "Noorderbrug" of "Beerstbrug). De Handzamevaart met kaaimuren en bruggen is sterk bepalend voor de Grote en de Kleine Dijk, en ook voor het kruispunt Grauwe Broedersstraat/ Grote Dijk/ Oostendestraat alwaar de "Noorderbrug" één geheel vormt met het heropgebouwde postgebouw dat teruggaat op de vooroorlogse site van het "Spaans Huis".
De Grote Markt van Diksmuide vormt, ondanks de verschraling aan de oostzijde door een aantal nieuwbouwpanden uit de jaren 1950-1960 en een aantal sterk verbouwde wederopbouwpanden, een exemplarisch bewaard stedenbouwkundig geheel uit de wederopbouwperiode. Naast de individuele panden, het stadhuis en belfort, het oorlogsgedenkteken, wordt deze markt ook getypeerd door een aantal kleine doorgangen op de Grote Markt (zie onder het stadhuis en Grote Markt nummer 29, links ervan).
Een aantal van de meest verzorgde wederopbouwpanden vindt men aan de Grote Markt, de Stationsstraat, de Admiraal Ronarchstraat, de De Breyne Peellaertstraat, de Generaal Baron Jacquesstraat, de Koning Albertstraat en de Kiekenstraat. De mooist uitgewerkte en gaaf bewaardste panden bevinden zich onder meer aan de Grote Markt nummer 33, Koning Albertstraat nummer 10 en Wilgendijk nummer 55. Grote Markt nummer 33 is een imposant herenhuis in rococostijl, heropgebouwd in 1922 (vermoedelijk naar ontwerp van architect Jozef Viérin, Brugge) met een duidelijke referentie aan een 18de-eeuws pand te Veurne. Het Vredegerecht is een historiserende reconstructie naar ontwerp van de Brugse architecten Jozef Viérin en Lucien Coppé (Brugge) van het "Huis Pieters" - een herenhuis van 1621 in regionale baksteenarchitectuur en Vlaamse renaissance. Ook het herenhuis "'T OUD DUINKERKE" (zie naamsteen, beschermd als monument bij M.B. van 27.05.2005) grijpt terug naar de historische lokale baksteenarchitectuur. Zoals een aantal andere hoekpanden (onder meer De Breyne Peellaertstraat nummers 33 en 35) is het pand uitgewerkt als een visueel baken in het stadsweefsel door middel van een erker uitlopend in een torentje met lantaarn en peerspits.
Verderaf van de Grote Markt vindt men verzorgde 'kleine architectuur' van burgerhuizen en arbeidershuizen. Typevoorbeelden hiervan vormen de bebouwing aan de Kleine Dijk, het zogenaamde "klein begijnhof" en de pesthuisjes bij de Sint-Rochuskapel.
Een beperkt aantal voorbeelden van een meer modernistische architectuur zijn het "Casinohotel" naar ontwerp van Huib Hoste en een aantal panden aan de IJzerlaan, waar nummer 42 het meest uitgesproken voorbeeld vormt.
Het Schoolplein wordt bepaald door de stadsschool met twee vrijstaande directeurswoningen, opgetrokken in een traditionele wederopbouwarchitectuur met trapgevels, aediculavensters met schelpinvulling, boogvelden en vensteromlijstingen.
De stationsomgeving wordt gekenmerkt door het station van circa 1952 en door het voormalig "station van de Buurtspoorwegen" (beschermd als monument bij M.B van 24.10.1995) in 1923 heropgebouwd in een eclectische stijl met inslag van de regionale baksteenarchitectuur.
De Eerste Wereldoorlog vormt uiteraard een belangrijk gegeven voor de stad Diksmuide: hieraan herinnert niet alleen het feit dat Diksmuide een complete wederopbouwstad is maar ook een aantal oorlogsgedenktekens, zoals het gedenkteken van circa 1930 op de Grote Markt voor Generaal Baron Jacques en de gedenkmuur voor admiraal Ronarc'h en de Fuseliers Marins, in 1963 onthuld in het stadspark. De in de jaren 1920 heropgebouwde Bloemmolens (beschermd als monument bij M.B. van 17.10.1995) hebben niet enkel een industrieel-archeologische waarde, maar herinneren ook aan de vooroorlogse bloemmolens van 1891 die na de val van Diksmuide (10 november 1914) door de Duitsers worden omgebouwd tot een oninneembaar arendsnest op nauwelijks 20 meter van de Belgisch-Franse linie op de linker oever van de IJzer en kort na de Eerste Wereldoorlog een ware attractie in het ontluikende fronttoerisme worden. De bescherming in 1922 van de bloemmolens als "site de guerre" verhindert de wederopbouw op dezelfde plaats.
Bron: MISSIAEN H. & VANNESTE P. met medewerking van GHERARDTS F. & SCHEIR O. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Diksmuide, Deel I: Deelgemeenten Diksmuide, Beerst, Esen, Kaaskerke, Keiem en Lampernisse, Deel II: Deelgemeenten Leke, Nieuwkapelle, Oostkerke, Oudekapelle, Pervijze, Sint-Jacobskapelle, Stuivekenskerke, Vladslo en Woumen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL18, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Vanneste, Pol; Missiaen, Halewijn
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Admiraal Ronarchstraat
Omvat
Begijnhofstraat
Omvat
Bortierlaan
Omvat
Esenweg (Diksmuide)
Omvat
Fuselierstraat
Omvat
Gasthuisstraat
Omvat
Grauwe Broedersstraat
Omvat
Grote Dijk
Omvat
Grote Markt met omgeving
Omvat
Halve Maanstraat
Omvat
Heilig Hartplein
Omvat
Ijzerheemplein
Omvat
Ijzerlaan
Omvat
Ijzerlegerstraat
Omvat
IJzervallei tussen Elzendamme en Woumen en Lovaart bij Pollinkhove
Omvat
Invaliedenplein
Omvat
Italiëplein
Omvat
Kasteelstraat
Omvat
Kiekenstraat
Omvat
Kleine Dijk
Omvat
Konijnenstraat
Omvat
Koning Albertstraat
Omvat
Kwadestraat
Omvat
Lange Veldstraat
Omvat
Laure Fredericqlaan
Omvat
Maria Doolaeghestraat
Omvat
Montanusstraat
Omvat
Oostvesten
Omvat
Reuzemolenstraat
Omvat
Rijkswachtstraat
Omvat
Schoolplein
Omvat
Sint-Niklaasstraat
Omvat
Stationsstraat
Omvat
Stovestraat
Omvat
Tuinwijk
Omvat
Vismarkt
Omvat
Wilgendijk
Omvat
Woumenweg (Diksmuide)
Is deel van
Diksmuide
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Diksmuide [online], https://id.erfgoed.net/themas/14625 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Stad Diksmuide
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.