De Koning Albertlaan vormt een centrale laan en belangrijke verkeersader doorheen de vroegere Sint-Pieters-Aaigemwijk, aangelegd bij de urbanisatie van deze wijk in het begin van de 20ste eeuw onder stimulans van de bouw van het Sint-Pietersstation. De wijk had voordien een sterk ruraal karakter met een beperkte bebouwing en bewoning. Het stedenbouwkundig plan voorzag een centrale boulevard doorheen de wijk als een verbinding tussen de Kortrijksesteenweg tegenover het Citadelpark en de Godshuizenlaan aan de Bijloke. Deze verbindingsas is tegenwoordig opgesplitst in de Koningin Astridlaan, een deel van het Koningin Maria Hendrikaplein, de Koning Albertlaan en de Groot-Brittanniëlaan.
De aflijning van de Koning Albertlaan werd reeds goedgekeurd bij Koninklijk Besluit in 1902. De concrete plannen tot bebouwing vatten pas aan vanaf 1905 met de plannen voor de bouw van het Sint-Pietersstation. In het kadaster werd de aanleg van de laan geregistreerd in 1912; de eerste bouwaanvragen dateren al van 1911. De straat werd aangelegd tussen het plein voor het station en de Albertbrug over de Leie. Het gebogen tracé van de straat en de straten in haar verlengde, was bewust overwogen in functie van perspectief en variatie in het straatbeeld. Het brede karakter van de straten stond in dienst van een vlotte doorstroming van het verkeer tot het geplande station, evenals de Wereldtentoonstelling van 1913. De kavels aan de Koning Albertlaan werden bebouwd met een rijbebouwing van typerende vroeg-20ste-eeuwse burgerhuizen, gerealiseerd in opdracht van burgers, aannemers, architecten en investeerders. Centraal is de brede laan thans voorzien van een trambedding, doch oorspronkelijk opgevat als een centrale berm met een dubbele bomenrij.
Het begin van de straat aan het Koningin Maria Hendrikaplein omvat de oudste bebouwing, daterend van voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog: de vanaf 1911 gebouwde huizen nummers 23-29 en 35-47 aan de westelijke zijde, en aan de overzijde het ensemble burgerhuizen 46, 60 en 62-66, het aanpalende Sint-Pietersinstituut dat hier gesitueerd was sinds 1906, en de woonhuizen nummers 72 en 128. De voornaamste verkavelings- en bebouwingsgolf vond echter plaats tijdens het interbellum, met een zwaartepunt omstreeks het midden van de jaren twintig, kadastraal geregistreerd in 1923 en 1927.
Het straatbeeld van de Koning Albertlaan vormt een homogeen, doch heel divers overzicht van architectuurtendensen tijdens de eerste decennia van de 20ste eeuw, die enerzijds verwijzen naar stijlen uit het verleden en anderzijds aanleunen bij de toenmalige moderne stijlen. De burgerhuizen zijn overwegend drie of vier bouwlagen hoog, waardoor een verspringende kroonlijsthoogte ontstaat. De huizen vallen op door een gevarieerd materiaalgebruik en worden in de rij geritmeerd door de toepassing van erkers en balkons. Naast burgerhuizen omvat de straat enkele meergezinswoningen, kantoorgebouwen, appartementsgebouwen, handelsfuncties en een schoolcomplex. Het straatbeeld wordt sporadisch doorbroken door recentere, hoge appartementsgebouwen.
De westelijke straatwand van enkelhuizen met markerende erkers omvat onder meer burgerhuizen met een gecementeerd parement en afgewerkt met neoclassicistisch geïnspireerde ornamentiek, zoals nummers 29 van 1916 uitgevoerd door aannemers Vereecke en Leten, 31 van 1928 ontworpen door Emile De Weerdt, 35 van 1912 en 47 van 1916 ontworpen door L. Cleppe. Een gelijkaardige ornamentiek werd toegepast op de gecementeerde gevel van nummer 200 ontworpen door Leon De Schilder in 1924 en op de bepleisterde gevels van onder meer nummers 21 ontworpen door Georges Merlé in 1923, 37 van 1911, 49 van 1925, en 46, 60 en 62-66 ontworpen in 1911 door F.J. Langeraert. Kalkstenen gevels die bij deze stijlrichting aansluiten zijn bijvoorbeeld woonhuizen nummer 72 van 1911 en nummer 128 van 1913 ontworpen door G. Verenghen. De Gentse architect Charles Hoge ontwierp twee woningen in neostijl in deze straat, meer bepaald nummer 75 van 1919 in neorococo en 140 van 1929. Neogotische inspiratie is aanwezig in het schoolcomplex van het Sint-Pietersinstituut (nummers 68-70). Invloeden van de neo-Vlaamserenaissance-stijl vallen op te merken in het ontwerp voor nummer 176-178 van Fr. Van Hove in 1923.
De eigentijdse stijlontwikkelingen en voorname lokale architecten uit het interbellum zijn eveneens sterk vertegenwoordigd in het straatbeeld. Nummer 77 vertoont invloeden van de art deco en is een ontwerp van 1923 van de hand van architect Geo Hendrick. Jules Lippens ontwierp in 1926 twee rijhuizen in art deco, meer bepaald nummers 131 en 133. Architect Eugene Cansse ontwierp naast onder meer zijn eigen woning van 1921 (nummer 114-122A), het monumentale herenhuis nummer 126 van 1923 in art deco. Eén van de meest opvallende modernistische ontwerpen is nummer 97 met een parement in roze faiencetegels, naar ontwerp van architect André Claessens van 1936. Woonhuis met nummer 33 werd ontworpen door architect Jean Hebbelynck in een zakelijke stijl in 1929. Andere kwaliteitsvolle voorbeelden, kenmerkend voor het interbellum, zijn de architectenwoning van Paul Detaeye (nummer 81 van 1923), de opvallende kunstenaarswoning van Oscar Hoge met reliëfs in art deco (nummer 86 van 1924), 99 ontworpen door Armand Liebert in 1933 en de hoekhuizen nummers 59-61 ontworpen door Geo Bontinck in 1927, 167 ontworpen door F.J. Langeraert in 1927 en 169 van 1926 ontworpen door J. Roelant.
Daarnaast bestaat de straat hoofdzakelijk uit doorsnee-, doch kenmerkende architectuur uit de vroege 20ste eeuw.
Diverse gevels zonder uitgesproken stijlkenmerken combineren het gebruik van baksteen met een afwerking met cementering of natuursteen, zoals bijvoorbeeld nummers 111-115 ontworpen door Theofiel Desmet in 1928, 139 ontworpen door M. De Vaere, 145-149 ontworpen door Jules De Cuyper in 1925, 151-155 ontworpen door René Housiaux in 1923, 161 ontworpen door Georges Merlé in 1926, 154-162 en 196 ontworpen door Maurice Fétu in 1925, 210 ontworpen door Bureau Technique Vercoutere in 1924 en 218 ontworpen door Ernest Snoeck in 1932. Enkele bakstenen woonhuizen in een sobere, zakelijke architectuurstijl zijn nummers 129 van 1924, 220-230 ontworpen door C. Jos. Vandevelde in 1931, de ontwerpen van Georges Merlé voor nummers 137 (1923), 157 (1923) en zijn eigen woning nummer 159 in 1922. Een ander voorbeeld is het ensemble rijhuizen nummers 180-186 ontworpen door Arth. Naessens in 1923, voorzien van een bepleisterd parement.
Daarnaast werden er verscheidene enkelhuizen gebouwd met een parement van kleurrijke geglazuurde baksteen, gemarkeerd door erkers en voorzien van uitgewerkte decoratie. Een rijk gedecoreerd en ruimer burgerhuis is nummer 152, gebouwd voor en naar ontwerp van Camille Devienne in 1921. Andere voorbeelden zijn nummers 23 van 1913 ontworpen door Georges Verenghen, de architectenwoning van Jean Norbert Cloquet (nummer 25) van 1914, 45 van 1914, 101 van 1923 en 170.
Naast de woonhuizen zijn er enkele vermeldenswaardige administratieve gebouwen. Valentin Vaerwyck ontwierp in 1913 het kantoorgebouw nummer 27, voorzien van een parement in blauwe hardsteen. Verder in de straat bevindt zich het gebouwencomplex van de Liberale Vakbond, een ontwerp van Guillaume Monnier uit 1936 (nummer 95) dat in de jaren veertig aangepast werd door Robert Rubbens, die eveneens de ontwerper was van het aanpalende gebouw nummer 93 in 1966.
- Stadsarchief Gent, Bouwaanvragen particuliere woningen, G12, 1921/B/49, 1925/A/23, 1923/B/104, 1926/A/16, 1925/A/4, 1924/B/36, 1923/B/141, 1931/A/18, 1923/B/91, 1923/B/7, 1922/B/8.
- Kadasterarchief Oost-Vlaanderen, mutatieschetsen Gent, afdeling IX (Gent), 1912/26, 1923/47 en 1927/46.
- BAILLIEUL B., BONCQUET D. & DEROM S. 2013: Bouwkoorts tussen twee stations, IMPACT Wereldtentoonstelling GENT 1913, Gent, 133-134.
- BOGAERT C., LANCLUS K. & VERBEECK M. 1983: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Gent, 19de- en 20ste-eeuwe stadsuitbreiding, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 4NC, Brussel - Gent.