Deze uitgestrekte residentiële woongemeente in Vlaams-Brabant bevindt zich ten zuidoosten van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Overijse is gelegen aan de rand van het Zoniënwoud en in het hart van de druivenstreek wat gedurende een eeuw het uitzicht van het landschap bepaald heeft onder de vorm van duizenden serres. De gemeente is sterk gericht op Brussel, eerst als afzetmarkt voor de druiventeelt en vandaag voor de werkgelegenheid.
Overijse is met zijn 4443 ha steeds een grote gemeente geweest en kende geen fusies met andere buurtgemeenten in de jaren 1960-70, waardoor ze geen "deelgemeenten" heeft. Wel heeft de gemeente naast haar verstedelijkte kern, vijf grote gehuchten met elk een eigen centrum en parochiekerk: Eizer, Jezus-Eik, Maleizen, Terlanen en Tombeek. In oorsprong behoorde ook een deel van de huidige Waals-Brabantse gemeenten Terhulpen en Rosieren tot Overijse.
Geografisch behoort de gemeente tot het Brabants leemplateau en het Dijleland, daar de IJse, die Overijse van west naar oost doorkruist, en de Laan, die ten zuiden de gemeentegrens vormt, ten zuiden van Leuven uitmonden in de Dijle. Hieraan dankt de gemeente haar heuvelachtige karakter gevormd door een reeks heuvelruggen doorsneden door diepe valleien van deze rivieren en haar bijrivieren.
In 832 duikt voor het eerst de naam "Isca" op in een schenkingsbrief van Lodewijk de Vrome. Overijse werd in de loop van haar geschiedenis aangeduid als "Isquen", "Isca" en tot in de 20ste eeuw ook als "Overyssche". Zowel Isca als Overijse zijn Keltische namen. Isca zou in het Keltisch verwijzen naar het water van de IJse. Overijse zou komen van "Over" wat bocht betekent van de rivier de IJse.
Tijdens de Gallo-Romeinse periode ontstonden twee banen die bepalend zijn voor Overijse: de Waalsebaan en de Nijvelsebaan. De Waalsebaan liep van Tombeek over Overijse naar Duisburg (mogelijks met zijtak via de huidige Hertweg). Een tweede baan is de Nijvelsebaan. Zij doet geen dorpskern aan en kruist de Waalsebaan. Verbesselt vernoemd nog een derde baan namelijk de Waversebaan, niet de hedendaagse, maar deze die de verbinding maakt tussen Waver en Hoeilaart via Rozieren over de Laan (de Huidige Hoeilaartsesteenweg). Deze baan heeft enkel betekenis als verbindingsweg. Volgens A. Wauters en Vande Putte was dit de oude baan tussen Brussel en Waver. Vanaf de 16de eeuw zou het verkeer tussen Brussel en Waver wel de centra van Overijse en Tombeek aandoen (de nieuwe Waalsebaan, vandaag de Brusselsesteenweg en Waversesteenweg). Volgens Verbesselt klopt deze stelling niet en was de baan over Tombeek via Overijse naar Brussel wel al langer van belang als verbindingsbaan.
Tussen de 9de en de 12-13de eeuw moet er op de Vronenberg (berg van de heer) aan de huidige hal op het Just. Lipsiusplein een grafelijke burcht gestaan hebben. Hier resideerde de gouwgraaf, later de hertog van Brabant. Rondom dit hof ontwikkelden zich verschillende adellijke geslachten waarvan de "Isca" of "IJse" het voornaamste ridderlijk geslacht was. Hun burcht was volgens Wouters gelegen ten oosten van het dorpscentrum langs de Dreef in het huidige domein Bisdom. Hiervan is enkel nog de omgrachting van de motte zichtbaar. Hun wapen is nog steeds te zien in het gemeentewapen (drie lelies van sabel op een grond van goud). Dit geslacht zal aan belang winnen wanneer de hertogen zich in de 12de eeuw vestigen in Tervuren.
Belangrijk voor de geschiedenis van Overijse was de vrijheidskeure die het in 1234 kreeg van de Brabantse hertog Hendrik II. Door deze hertogelijke bescherming en zijn gunstige ligging kende Overijse tot eind 15de eeuw een sterk groei en was het de belangrijkste gemeente in Brabant na de steden Brussel, Leuven, Zoutleeuw en Vilvoorde. Hierna zal de groei geremd worden. Bijkomend werd het dorp in 1489 platgebrand tijdens de opstand tegen de troepen van keizer Maximiliaan van Oostenrijk. Eind 15de eeuw werden de hertogelijke rechten verkocht aan Hendrik van Wittem, heer van Beersel.
Na de heren van Wittem zal eind 16de eeuw de naam de Horne zijn intrede doen in Overijse via huwelijk. Op 19 oktober 1677 verhief Karel V de goederen van de heerlijkheid Yssche en Evere ten gunste van Eugeen-Maximiliaan van Horne-Baucignies (1631-1709) tot prinsdom, onder de naam van Horne. Dit prinsbisdom was samengesteld uit de dorpen Overijse en Rozieren. De meeste prinsen van Horne liggen begraven in de Sint-Martinuskerk van Overijse. Eind 17de eeuw bleef het prinsdom niet gespaard van rampspoed en tijdens een grote brand in 1692 verwoeste een grote brand nogmaals heel het centrum van Overijse. De kerk, de vrijheidshal en veel woningen werden geteisterd.
Na twee eeuwen de Horne kwam in de 18de eeuw het huis van Salm aan de macht, door het huwelijk van Maximiliaan Emanuel de Horne met Hendrica-Theresia-Norbertina van Salm in 1738. In 1745 werd Hendrica-Theresia-Norbertina ook prinses van Salm-Kyrburg. De laatste prinses van Horne is Maria-Theresia, vrouw van Yssche, zij overleed in 1783. Haar hart werd in de familiegrafkelder bijgezet. De laatste heer van Overijse was prins Frederik, prins van Salm-Kyrburg (gestorven in 1794).
Het kasteel Isque, nu school, was het oude goed van de heren van Wittem en later verbouwd onder de Hornes. Na de Franse Revolutie werd het domein, samen met de rest van Overijse, in 1794 door de Franse republiek aangeslagen. De familie kreeg in 1817 onder Hollands bewind de goederen die toen sterk gekrompen waren terug in handen en kocht de verloren goederen, waaronder het kasteel Isque, bij een openbare verkoop terug. In 1824 zal ze desalniettemin definitief uit Overijse verdwijnen.
In het zelfde jaar dat Overijse zijn charter met vrijheden kreeg, in 1234, werd het patronaatschap van Overijse door de hertogen van Brabant overgedragen aan de abdij van Hertogendal (Val-Duc) te Hamme-Mille tot het einde van het ancien régime. Voorheen berustte dit recht bij de hertogen van Brabant.
Overijse kende vanaf de tweede helft van de 13de eeuw ook een eigen begijnhof, het begijnhof Mariëndal met als stichtingsdatum 1264 door de abdij van Hamme-Mille. De laatste drie begijnenhuisjes werden afgebroken in de tweede helft van de 20ste eeuw. Vandaag blijft hier enkel de als monument beschermde kapel en een bron van over.
Bij aanvang in de 17de eeuw was de parochie van Jezus-Eik (zie Onze-Lieve-Vrouwkerk) afhankelijk van Tervuren en in het bezit van de hertogen van Brabant. Het patronaatschap behoorde toe aan de Abdij van het Park. Jezus-Eik werd tussen 1796 en 1810 even een zelfstandige gemeente, maar werd hierna bij Overijse gevoegd.
Rond 1830 was Overijse nog steeds uitsluitend een landbouwgemeente met verspreid enkele grote pachthoven waaronder: Terrest, Terspauw, Terdekt, Terholst en Ter Geieten. De Ferrariskaart (1771-1778) geeft nog een goed beeld van het landelijke Overijse eind 18de eeuw. Hierop is te zien wat er nog rest aan bossen. Verspreid over Overijse zijn nog een aantal kleinere bossen zichtbaar met hiertussen een oud landbouwareaal. Veel bostoponiemen geven dit nog aan. Opvallend is de toenmalige grens van het Zoniënwoud, waarbij nagenoeg nog heel Jezus-Eik werd ingenomen door het woud, alvorens het in de 19de eeuw na ontbossing zou evolueren tot een agrarisch dorp. Ook Maleizen was nog grotendeels bebost.
Sinds de oprichting van het koninkrijk België tot het eind van de 19de eeuw was Overijse een overwegend liberale gemeente, met een liberaal gemeentebestuur. Eind 19de eeuw (1885) namen de katholieken het bewind over. Dit manifesteerde zich in de bouw van (nieuwe) kerken in de verschillende gehuchten. Het einde van de 19de eeuw werd ook gekenmerkt door de scholenstrijd. In 1881 werd er in het centrum van Overijse een gemeenteschool opgericht, maar door het katholieke verzet kende die weinig succes. En in 1885 werden er drie vrije scholen aangenomen. Deze werden tijdens het ambt van de volgende liberale burgemeester (1890) opgeheven en de gemeentescholen werden opnieuw drie gemengde scholen. Hierna waren de katholieken weer aan zet en dat bleef zo gedurende gans de 20ste eeuw.
Tijdens de 19de eeuw zal het centrum van Overijse steeds meer verstedelijken waarbij de Heuvelstraat aan belang won als handelsstraat en verder volgebouwd werd. Pas in de 20ste eeuw zal de eind 19de-eeuwse aangelegde Stationsstraat deze positie overnemen en midden 20ste eeuw verschuiven ook de marktactiviteiten van het Just. Lipsiusplein naar het Stationsplein.
Overijse zal door de ontwikkeling van de druiventeelt in serres een enorme economische impuls krijgen. Geografisch gezien zijn de heuvelruggen en vruchtbare leemgrond zeer geschikt voor deze teelt. Ook de nabijheid van Brussel als afzetmarkt was van doorslaggevend belang. De geschiedenis van de Belgische tafeldruif begon in 1865 door toedoen van Felix Sohie (1841-1929) uit Hoeilaart. Hij liep school aan de tuinbouwschool van Vilvoorde en trad in dienst als hovenier bij een baron in Huldenberg die een druivenserre bezat. In 1865 richtte hij met geleend kapitaal een eerste eigen serre op. In 1877 bezat de familie Sohie al 160 serres. Ze verkochten hun product tot in Parijs en Londen. De naburige dorpen begonnen ook met het telen van druiven in serres. Overijse volgde vanaf 1878 met de gebroeders Danhieux. Hun eerste serres waren gelegen in de vandaag naar hen genoemde Gebroeders Danhieuxstraat. E.J. Rigaux hecht in zijn werk van 1888 nog niet veel belang aan de druiventeelt en meldt bij Nijverheid slechts "eene menigte serren" zonder verder uitleg. Pas op het einde van de 19de eeuw werd het belang van de teelt zichtbaar in het landschap.
Door de aanwezigheid van een ingeweken elite ten zuiden van Brussel op de grens met het Zoniënwoud, kreeg ook de handel in de druiventeelt een kans. Bovendien profiteerde de gemeente van de steenweg Brussel-Waver om zich in winstgevende tussenhandel in landbouwproducten te specialiseren. In 1885 dienden de gemeenten Hoeilaart en Overijse een aanvraag in bij de Nationale Maatschappij der Buurtspoorwegen voor de aanleg van een tramlijn Brussel-Overijse. Deze tram moest het vervoer van steenkool, ijzer, hout en andere grondstoffen verzekeren, evenals de export van druiven. De lijn werd geopend in 1894. In de jaren 1950 werd deze tramverbinding stopgezet.
De druiventeelt zorgde in de gemeente voor een enorme expansie van serres wat gedurende bijna een eeuw het uitzicht van het landschap bepaalde. Een tweede bloeiperiode voor de druiventeelt brak aan tussen de twee wereldoorlogen. Overijse zal het na enige tijd "winnen" van Hoeilaart daar het meer uitbreidingsmogelijkheden had. In 1928 had Overijse het hoogste kadastraal inkomen van het land. De serres die massaal gebouwd werden gaven aan Overijse en Hoeilaart niet alleen de benaming "glazen dorpen", maar veranderden ook sterk het voorheen agrarische landschap. De rijk geworden serristen etaleerden hun welstand door de bouw van villa’s, vaak op een helling in het midden van hun bedrijf.
Voor hun opleiding konden serristen vanaf 1913 naar de tuinbouwschool in Terhulpen gespecialiseerd in druiven- en fruitboomteelt. In 1942 werd hier door de provincie een onderzoeksstation voor druiventeelt toegevoegd. In 1964 werd er een Vlaams filiaal geopend in Overijse op Solheide, op het bedrijf bij serristenvilla Raussens.
In aanloop naar de Tweede Wereldoorlog werd de KW-Linie (tussen Koningshooikt (Lier) en Waver) gebouwd als verdedigingslinie om België te beschermen tegen een Duitse inval. Verschillende bunkers hiervan liggen op het grondgebied van Overijse. In de gemeente werden tijdens de Tweede Wereldoorlog negen schuilkelders gebouwd door de bezettende overheid ter bescherming tegen mogelijke luchtbombardementen. In de literatuur is sprake van de bouw van negen kelders, maar van slechts acht kelders is de locatie gekend: twee kelders onder het Stationsplein, één kelder onder het oorlogsgedenkteken aan het Just. Lipsiusplein, één onder het Just. Lipsiusplein aan de oude hal, één kelder in het talud van de Waversesteenweg, één kelder in het talud van de Nijvelsebaan (nabij het kruispunt met de Waversesteenweg), één kelder aan de kruising tussen de Brusselsesteenweg en de Vuurgatstraat (niet meer zichtbaar) en een waarschijnlijk verdwenen kelder aan het begin van de Vuurgatstraat, afgebroken voor de aanleg van de E411 eind jaren 1950. Ook in Hoeilaart werd er tijdens de Tweede Wereldoorlog een dergelijke schuilkelder gebouwd.
Het centrum van Overijse kende een sterke uitbreiding vanaf de 19de eeuw en heeft vandaag een verstedelijkt uitzicht. Het wordt gekenmerkt door dorpswoningen en burgerhuizen, vaak met een oudere kern uit de 18de of 19de eeuw en met een bepleisterde gevel. Het meest typerende voor Overijse centrum is de fameuze S-bocht rond de Sint-Martinuskerk aan het Just. Lipsiusplein. De bocht werd aangelegd begin 19de eeuw, toen ook het kerkhof rond de kerk werd ontruimd en op Solheide werd opgericht.
Ten zuiden van het centrum aan de kruising tussen de Waversesteenweg, de Dreef en de Terhulpensesteenweg is de wijk Leegheid gesitueerd. Deze wijk ontwikkelde zich langs de IJse, waar ambachtslieden en herbergen gevestigd waren en waar ook het gasthuis gelegen was. Met de aanleg van dit druk verkeersknooppunt verdween veel van de oude bebouwing van dit voormalig volksgehucht met onder andere verschillende cafés.
Overijse kende geen grote industrieën. Toch had het dorpscentrum gedurende zeer lange tijd een aantal (ambachtelijke) brouwerijen, zoals de Vrijheidscamme, de Brasserie du Béguinage en de brouwerij Lootvoet en drie watermolens. De enige 'grotere' industriële activiteit die Overijse kende was de ten zuidwesten van het centrum gelegen maalderij "De Vuurmolen" of "Meunerie Stevens & De Coster", opgericht begin 20ste eeuw.
Ten westen van het centrum van Overijse tussen de Sint-Annastraat en de Terspautlosweg liggen de resten van het voormalig Hof Terspauw. Dit hof vormde één van de belangrijkste kernen van Overijse waaraan ook een belangrijk geslacht verbonden was en zou ouder zijn dan de ontginningen van de 12-13de eeuw. Van het gebouwenbestand resten vandaag nog aan aantal verbouwde vleugels tussen de Terspautlosweg en de Sint-Annastraat. Ten noorden van het centrum van Overijse lag het landbouwareaal de Vronenberg. De oudste vermelding dateert van 1236 in verband met ridder Alardus de Ysca die een deel van de goederen aan de abdij Terkameren schenkt. Op de Vronenberg stond ook een groot hof. Na de verkoop van het prinsbisdom Overijse in 1817 kwamen de gronden in privéhanden. Vanaf de jaren 1960 verkaveld en volgebouwd. Nog een belangrijk landbouwaereaal was dit in het kleine gehucht Reutenbeek ten zuiden van het centrum van Overijse. Dit gehucht heeft zijn landelijke karakter weten te behouden met nog een aantal hoeves. De belangrijkste is het Hof te Reutenbeek.
Tot na de Tweede Wereldoorlog werd het landschap rond het centrum bepaald door de serres van de vele serristenbedrijven. Vanaf de oprichting van de EEG in 1958 en de oliecrisis in de jaren 1970 zal de druiventeelt sterk afnemen, waardoor veel serristenbedrijven werden stopgezet. Het uitzicht van de gemeente veranderde weer drastisch. Dit resulteerde in de afbraak van serres waarbij de serristenvilla’s het landschap domineerden en grote terreinen verkaveld werden voor de bouw van nieuwe villa’s. In het centrum van Overijse is de inplanting van twee als monument beschermde serristenwoningen (Raussens en Charliers) en verschillende serres op Solheide een voorbeeld van een gaaf bewaarde site. Na stopzetting van het serristenbedrijf Raussens vestigde zich hier het provinciaal demonstratie- en voorlichtingscentrum.
Samen met de neergang van de druiventeelt kwam ook de demografische expansie van Overijse op. Deze expansie ging na de Tweede Wereldoorlog gepaard met het verstedelijkingsproces van de Vlaamse Rand rond Brussel. Er was een groei van ingeweken stedelingen die dagelijks naar Brussel pendelen. Dit manifesteerde zich vooral in Overijse Centrum en Jezus-Eik. Dit resulteerde in het ontstaan van verschillende nieuwe verkavelingen met ééngezinswoningen uit de tweede helft van de 20ste eeuw, bijvoorbeeld ten noorden van het dorpscentrum op de "Vronenberg" (zie hoger) en ten westen op de "Drogenberg". Twee architecturaal kwaliteitsvolle wijken zijn ten westen van het centrum te situeren: de sociale woonwijk Scherendelle en een kleine groepering van woningen op de Drogenberg. Een van de meest ingrijpende verkavelingen van midden 20ste eeuw was deze ten oosten rond het kasteel Isque in het voormalige Warandepark; vandaag ontbost en ingenomen door een verkaveling met villa’s.
Beeldbepalend tussen de nieuwe verkavelingen en nog open ruimte zijn de serristenvilla's. Deze villa's zijn getuigen van de rijkdom van de voormalige serristen. In de villa's kan men twee types onderscheiden die samenlopen met de twee grote bloeiperiodes van de druiventeelt onder glas: eind 19de - begin 20ste eeuw en het interbellum. De woningen uit de eerste bloeiperiode van de druiventeelt sluiten nog aan bij meer eenvoudige burgerhuizen waarbij vooral de voorgevel architecturaal uitgewerkt werd en de opbouw nog traditioneel was. De plattegrond is doorgaans een dubbelhuisopstand met een centrale hal en links en rechts van de gang twee grote kamers (bijvoorbeeld in de Vijverstraat). Een meer uitgewerkte voorbeeld is te vinden bij de serristenwoning Les Vignes in de Losweg. Deze woning werd tijdens het interbellum uitgebreid met een extra travee, maar was al bij aanvang voorzien van onder andere decoratief gebruik van gekleurde steen, uitgewerkt windborden en in het boogveld boven de deur werd de naam van de woning geschreven. Tijdens de tweede bloeiperiode van de druiventeelt, in het interbellum, gingen de serristen hun woningen meer uitwerken als villa's. Belangrijk hierbij was de combinatie van een lijst- en puntgevel en het gebruik van erkers, balkons en portieken. De erkers en portieken werden meestal uitgewerkt in decoratief schrijnwerk. Net als in Hoeilaart is de invloed van architect Charles Mariën (1879-1946) doorslaggevend. Het meest typerede voorbeeld in Overijse is de villa Charliers. Nog een voorbeeld is te vinden is de Losweg. Het verzorgd schrijnwerk van deze villa's verdwijnt jammer genoeg steeds meer. Wat eveneens zeldzaam wordt, is het behoud van enkele serres rond de woningen. Langs de Terhulpensesteenweg staat nog een voorbeeld van een meer eenvoudige serristenvilla met nog behouden serres. Ook in Maleizen is nog een serristenbedrijf met een magazijn en serres bewaard achter de serristenwoing.
Auteurs: Verwinnen, Katrien
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Alf. Dekeyserstraat
Omvat
Begraafplaats Overijse
Omvat
Boerenhuis
Omvat
Boerenhuis
Omvat
Brusselsesteenweg
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Burgerhuis met magazijn
Omvat
Connectiekamer VB 63
Omvat
Dienstgebouw
Omvat
Domein Bisdom
Omvat
Domein Hagaard
Omvat
Dorpskern Overijse
Omvat
Eizer
Omvat
Fr. Verbeekstraat
Omvat
Gebouw
Omvat
Gesloten hoeve
Omvat
Heuvelstraat
Omvat
Hoevetje
Omvat
Hof te Bisdom
Omvat
Hof te Reutenbeek
Omvat
Hof Terrest
Omvat
J. Bt. Dekeyserstraat
Omvat
Jezus-Eik
Omvat
Koningsberg
Omvat
Landhuis Ter Nood
Omvat
Langgestrekte hoeve
Omvat
Lourdesgrot
Omvat
Maleizen
Omvat
Onze-Lieve-Vrouwkapel
Omvat
P.I. Taymansstraat
Omvat
Plateau van Duisburg
Omvat
Schavei
Omvat
Schuilkelder
Omvat
Serristenvilla
Omvat
Serristenvilla
Omvat
Serristenvilla
Omvat
Serristenwoning
Omvat
Serristenwoning
Omvat
Stationsplein
Omvat
Terhulpensesteenweg
Omvat
Terlanen
Omvat
Tombeek
Omvat
Vossekouter
Omvat
Watertoren
Omvat
Waversesteenweg
Omvat
Wijk Scherendelle
Omvat
Woning Brauns-Brants
Omvat
Woning Muir
Omvat
Woonwijk Drogenberg
Omvat
Zoniënwoud N.O., Kapucijnenbos, Bos van Marnix en Arboretum van Tervuren
Is deel van
Arrondissement Halle-Vilvoorde
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Overijse [online], https://id.erfgoed.net/themas/14291 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.