Het Vlaams-Brabantse Hoeilaart is gelegen tussen de Brusselse agglomeratie en de taalgrens met Waals-Brabant en maakt deel uit van de Druivenstreek. Als bakermat en bekend centrum voor druiventeelt onder glas wordt de gemeente ook wel 'Glazen Dorp' genoemd door de (voormalige) aanwezigheid van vele serres. Hoeilaart is gelegen in de IJsevallei, tussen de Zenne en de Dijle. De IJse, een bijriviertje van de Dijle, is vandaag een smalle onbevaarbare waterloop die door de gemeente stroomt van west naar oost. Het dorpscentrum ligt tussen twee heuvels van om en bij de 100 en 115 m hoog.
De gemeente beslaat in totaal bijna 2043 ha en bestaat uit slechts één woonkern. Er zijn geen deelgemeenten; in het Zoniënwoud ten westen van deze kern ligt het gehucht Groenendaal, evenwel zonder echte woonkern, wel met overblijfselen van de gelijknamige priorij. Zoals de naam laat vermoeden betreft het hier een dal, uitgesneden door de IJse. Het Zoniënwoud beslaat meer dan de helft van de gemeente (1183 ha) en bepaalt dus voor een groot deel het uitzicht. Vandaag is Hoeilaart uitgegroeid tot een residentiële gemeente in de Vlaamse rand rond Brussel.
Meerdere archeologische vondsten verwijzen naar bewoning in Hoeilaart sedert het einde van het mesolithicum. In de wijk Dumberg kwamen immers diverse voorwerpen aan het licht als schrapers, pijlpunten en silexbijltjes. In 1870 werd bij de afbraak van de oude Sint-Clemenskerk een votiefsteen gevonden uit de 2de eeuw, een getuige van menselijke aanwezigheid in de Romeinse periode.
Hoeilaart, een benaming van Gallisch-Keltische oorsprong 'Ho-lar', vermoedelijk in de betekenis van 'open plek in het bos' werd ontgonnen op het Zoniënwoud in de bronrijke vallei van de IJse. De aanwezigheid van ijzererts speelde hierbij een belangrijke rol. Gedurende meerdere eeuwen vormde het ijzererts, waarvan de lagen tot aan de oppervlakte te vinden waren immers een belangrijke bron van inkomsten. De bewoners van Hoeilaart werden vaak als kolenbranders geciteerd aangezien zij zorgden voor houtskool dat noodzakelijk was voor het smelten van het ijzer in ijzererts. Het Zoniënwoud leverde hierbij het nodige hout. Verspreid over het woud zijn tal van smeltovens bewaard waarvan sommige opklimmen tot de Karolingische periode.
Twee belangrijke heerlijkheden bepaalden de geschiedenis van Hoeilaart, de heerlijkheid Ter Heyde ten zuiden van de IJse enerzijds en de heerlijkheid Holaer of Hoeilaart ten noorden van de IJse anderzijds. De oudst bekende eigenaar van de heerlijkheid Ter Heyde was de familie van Hoeilaart, genaamd de Holar waarvan Soteman de Holar voorkomt in een akte van 1186. De laatste eigenaar, eveneens de laatste vertegenwoordiger van het ancien régime was François Joseph Ignace Pangaert (+ 1798).
De heerlijkheid Holaer, oorspronkelijk eigendom van de hertogen van Brabant, kwam later in handen van de kasteleins van Brussel. Eén van hen verkocht de heerlijkheid in 1321 terug aan de hertogen, meer bepaald aan Jan III. De bestaande vrijheden werden in 1383 bevestigd door hertogin Johanna, waardoor de ontginning van het Zoniënwoud bevorderd werd. Hoeilaart had toen ook al een eigen schepenbank die de hogere jurisdictie bezat. Diverse hoeven, waaronder het nog bestaande Hof Ten Trappen, waren lenen gehouden van de hertogen.
Na de afschaffing van het ancien régime werd de heerlijkheid Ter Heyde opgeslorpt door de gemeente Hoeilaart; de goederen van de familie Pangaert werden aangekocht door de familie de Man.
Het oorspronkelijke grondgebied van Hoeilaart werd op dat ogenblik bovendien meer dan verdubbeld door de aanhechting van een deel van het Zoniënwoud, meer bepaald het huidige Groenendaal, een klein dal waar sedert het begin van de 14de eeuw (1304) kluizenaars woonden. In 1343 werd er een 'communauteit' opgericht die in 1349-1350 toetrad tot de orde van reguliere kanunniken van Sint-Augustinus. Van dan af werd Groenendaal een priorij met als eerste prior Jan van Ruusbroec (1293-1381), een van de grote mystici van het Europese christendom. De Priorij van Groenendaal bleef lange tijd een intellectueel centrum, werd bezocht door heel wat geestelijke en wereldlijke leiders en verwierf hier diverse bezittingen, waardoor ze mee haar stempel drukte op de ontwikkeling van Hoeilaart. In de loop van de geschiedenis werden de gebouwen echter meermaals verwoest en de priorij ging definitief ten onder tijdens de Franse Revolutie. De gebouwen werden nagenoeg volledig afgebroken, slechts een aantal fragmentarische resten bleven bewaard waarvan de onderbouw van de kerk en delen van de ommuring de meest opvallende getuigen zijn.
Voor de opkomst van de druiventeelt werd Hoeilaart gekenmerkt door kleine landbouwbedrijven van het gemengde type, dus zowel akkerbouw als veeteelt; het ging hoofdzakelijk om familiebedrijven waar met een minimum aan personeel werd gewerkt.
Op het einde van de 18de en het begin van de 19de eeuw brak voor Hoeilaart een periode van welvaart aan: op dat ogenblik golden er in de hoofdstad hoge vleesprijzen en het waren de inwoners van Hoeilaart die de markt voor meer dan 80% bevoorraadden. Ook de handel in boter, eieren, kippen en groenten droeg bij aan de economische ontwikkeling die voorheen voornamelijk was afgestemd op de kleine landbouw. Belangrijk in deze context was de aanleg van de spoorlijn Brussel-Namen. Deze spoorlijn, die de gemeente in het zuidwesten doorkruist, werd in 1847-1857 aangelegd door de "Grande Compagnie du Luxembourg", die ook het beheer in concessie had.
Vanaf 1865 zal de druiventeelt onder glas voor Hoeilaart en omstreken een enorme impuls betekenen. Geografisch gezien was Hoeilaart wegens zijn heuvelachtig karakter zeer geschikt voor de ontwikkeling van de druiventeelt. Bovendien bezat Hoeilaart vruchtbare leemgronden en was de nabijheid van Brussel belangrijk als afzetgebied. Van fundamenteel belang was de rol van de familie Sohie. Felix Sohie (1841-1929) was een tuinman op het domein van baron de Peuthy te Huldenberg en deed daar zijn eerste ervaringen op met de druivenserre. Geholpen door zijn broers Frans (1829-1877), Remi (1844-1908) en Willem (1838-1870) startte hij met de eerste druivenserres in Hoeilaart in 1865. Niet alleen druiven maar ook aardbeien, perziken, meloenen, tomaten, snijbonen en bloemkolen werden er gekweekt. Geleidelijk zouden ze zich hoofdzakelijk toeleggen op de druiventeelt. Dit was meteen het startsein voor een periode van welvaart voor de hele regio want vele Hoeilanders volgden zijn voorbeeld en Hoeilaart werd in een korte tijd herschapen in een zee van glas; het voor handen zijnde ‘bouwland’ werd systematisch ingepalmd door serres.
Rond 1880 omvatte het bedrijf van de gebroeders Sohie al meer dan 100 serres. Ze strekten zich uit op de zuidelijke flanken van de Molenberg tussen de huidige Solheide en de Herman Teirlinckstraat; op de top werd het landhuis van de familie gebouwd. Het landhuis in de vorm van een driewoonst voor de drie broers, was naar het zuiden georiënteerd zodat men een mooi zicht had op de serres; de dominante ligging was sterk beeldbepalend voor Hoeilaart en wordt herhaaldelijk geïllustreerd op oude prentkaarten. De bouw van een dergelijke woning getuigt eveneens van het ongelooflijke succes van de Sohies die zich in een 20-tal jaren hadden opgewerkt tot de meest welstellende inwoners van de gemeente. Het tot woning verbouwde nummer 3 in de Herman Teirlinckstraat zou volgens buurtbewoners in oorsprong het atelier van Sohie geweest zijn; vermoedelijk refereren de geblokte hoeklisenen nog naar de oude toestand; ze kwamen volgens oude prentkaarten ook voor in de woning van de familie Sohie.
In 1872 kwamen in Hoeilaart nog 4 nieuwe uitbatingen tot stand: Jan-Baptist Charlier, Frans Pay, Hendrik Schimp en Theodoor Sohie. Al heel snel waren de hellingen van Hoeilaart bezaaid met serres en was er sprake van 'het glazen dorp'. Gedreven door het grote succes had ook de man in de straat zich voorzien van één of meerdere serres. Op de topografische kaart van 1891 zijn de eerste concentraties duidelijk zichtbaar op de Molenberg, de Karrenberg, op het einde van de Brusselsesteenweg en langs de Waversesteenweg net buiten het centrum.
In 1878 volgden de gebroeders Danhieux (1878) in het naburige Overijse.
Op het einde van de 19de eeuw ontstond de behoefte aan beter transport voor de aanvoer van grondstoffen en het vervoer van de druiven. De gemeenten Hoeilaart en Overijse dienden in 1885 samen een aanvraag in bij de pas opgerichte Nationale Maatschappij der Buurtspoorwegen (NMBS) voor de aanleg van een tramlijn Brussel-Overijse. De lijn die uiteindelijk Overijse met Groenendaal zou verbinden, werd vergund in 1892 en ingehuldigd op 15 juli 1894. Ze halveerde Hoeilaart van oost naar west, ongeveer parallel met de as Overijsesteenweg – Albert Biesmanslaan – J.B. Charlierlaan en Groenendaalsesteenweg.
In 1910 waren er in Hoeilaart al 5176 serres, op het hoogtepunt, op het einde van de jaren 1950 waren er in de gemeente meer dan 13000; ongeveer een vijfde van het grondgebied, zonder het Zoniënwoud, werd ingenomen door serres. Statige serristenwoningen en/of -villa’s rezen als paddenstoelen uit de grond en getuigen tot vandaag van de welstand van weleer. De belangrijkste zijn gelegen op een hoogte of langs de oude invalswegen als Vlaanderveldlaan, Brusselsesteenweg, Jezus-Eiksesteenweg en Waversesteenweg. Gedurende meer dan 100 jaar zou de druiventeelt zorgen voor welvaart in de gemeente. De oprichting van de EEG in 1958 waardoor goedkope zuiderse druiven konden ingevoerd worden en de oliecrisis in de jaren 1970 met stijgende energieprijzen zorgden voor een ernstige terugslag in de druiventeelt en deed het aantal serrebedrijven sterk afnemen. Op een luchtfoto van 1971 is het overgrote deel van de serres nog aanwezig, sindsdien verdwenen ze echter zienderogen. De gronden werden verkaveld en ingenomen door nieuwe woonwijken. Momenteel zijn er naast amateurs nog slechts een beperkt aantal beroepstelers actief.
Naast de impact van de druiventeelt op het algemene uitzicht van Hoeilaart speelde ook het Belgische koningshuis hier een belangrijke rol, vooral dan in Groenendaal, waar op het einde van de 19de eeuw te midden van het Zoniënwoud de hippodroom van Groenendaal werd aangelegd op initiatief van koning Leopold II. De renbaan werd ingehuldigd op 22 juli 1889 en was eertijds een van de langste en mooiste renbanen van het land. Voor de realisatie ervan werden vele hectaren bos gerooid. Koning Leopold II had er een eigen loge die gelegen was tussen twee metalen tribunes voor het publiek. In het kader van een vlotte ontsluiting werd in 1892 vanaf het station van Groenendaal een zijspoor voorzien naar de 'Hippodroom van Groenendaal', waar ook de beau monde naar de paardenrennen kwam kijken. Dit spoor bleef behouden tot 1985. Nabij het Zoniënwoud, langsheen de Groenendaalsesteenweg bleven tot vandaag ruime complexen met paardenstallen bewaard. Ook de Koningsvijvers werden op initiatief van koning Leopold II aangelegd in 1902, in de moerassige omgeving langs de IJse ten noorden van het station van Groenendaal.
Het westelijke deel van Hoeilaart, meer dan de helft van de totale oppervlakte wordt ingenomen door het Zoniënwoud dat in zijn totaliteit meer dan 4000 ha beslaat en een overblijfsel vormt van het oude ‘Kolenwoud’. Op het einde van de 12de eeuw komt het Zoniënwoud in het bezit van de hertogen van Brabant die het als hun favoriete jachtgebied zullen beschermen. Het bos blijft in handen van hun nakomelingen tot het einde van het ancien régime. Geleidelijk zal er zich een administratie ontwikkelen om het gebied te beheren. Het huidige beukenbestand vindt zijn oorsprong in de bosbouwkundige keuze van de Oostenrijkse periode (1715-1794) toen grootschalige herbebossingen plaatsvonden. Momenteel fungeert het bos als groene long voor de nabije Brusselse agglomeratie. De Koningsvijvers aangelegd in 1902 door landschapsarchitect Elie Lainé, op initiatief van Koning Leopold II langs de IJse ten noorden van het station van Groenendaal, sluiten min of meer aan bij de reeks van vier historische vijvers: de Ganzepootvijver, Lindenvijver, Putselvijver en Keizer Karelvijver; ze werden aangelegd door de priorij van Groenendaal als viskweekvijvers.
Het oostelijke deel van Hoeilaart vormt de woonkern, die als het ware gehalveerd wordt door de verbindingsas Overijse-Groenendaal; het noordelijke deel omvat het religieuze centrum met de neoromaanse Sint-Clemenskerk op het Gemeenteplein, het zuidelijke deel het administratieve centrum met de gemeentediensten die ondergebracht zijn in het vroegere kasteel de Man d’Attenrode en bijhorende hoeve. Het bijhorende park werd ingericht als gemeentepark.
De bebouwing is vrij homogeen verspreid en wordt tot vandaag voornamelijk gekarakteriseerd door de hoge concentratie aan serristenwoningen en/of –villa’s, die in het straatbeeld opvallen door hun rijkere uitwerking als getuige van de welstand van weleer. Vaak ook zijn ze te herkennen door het gebruik van versieringen die refereren aan de druiventeelt. Ondanks de teloorgang van de druiventeelt vanaf de jaren 1960 bleven er nog wel wat serres bewaard, hoewel de benaming ‘glazen dorp’ nu wel achterhaald is. De uitgestrekte percelen die voorheen werden ingenomen door serres werden vooral in het laatste kwart van de 20ste eeuw verkaveld en bebouwd waardoor nieuwe woonwijken ontstonden.
Het zuidwestelijke deel van het woongebied van Hoeilaart, vlak bij het Zoniënwoud, ten zuiden van de spoorlijn Brussel-Namen behoorde lange tijd tot het Zoniënwoud. Het gebied, momenteel gevat tussen de spoorlijn en het Zoniënwoud werd verkaveld tijdens het interbellum en groeide uit tot een residentiële wijk in een groene omgeving waar een aantal ontwerpen van bekende architecten te vinden zijn. De aanleg van de straten binnen de wijk werd op het kadaster geregistreerd in 1928.
De noordoostelijke strook van Hoeilaart wordt gekenmerkt door twee in noordelijke richting lopende straten, namelijk de Koedaalstraat en de Jezus-Eiksesteenweg, waar nog veel serristenwoningen bewaard bleven; de zuidelijke zone tussen beide werd verkaveld en bebouwd met vrijstaande eengezinswoningen uit de tweede helft van de 20ste eeuw (straten genoemd naar grote Vlaamse schrijvers). In de 19de eeuw lag hier de woning van Felix Sohie met een groot aantal bijhorende serres, waaronder diverse muurserres. Het geboortehuis van Felix Sohie stond in de Felix Sohiestraat; een gedenkplaat met een bronzen medaillon refereert hieraan. Zeker te vermelden in deze omgeving is het neogotische landhuis met omringend park van de familie de Quirini en het 18de-eeuwse Smeyberghof, één van de weinige historische hoevecomplexen in Hoeilaart.
Wat betreft de talrijk verspreide serristenwoningen zijn er afhankelijk van de bouwperiode twee hoofdtypes te onderscheiden. Uitzondering hierop zijn de neogotische woning van Hendrik Sohie, opgetrokken in 1890 in neogotische stijl aan de Brusselsesteenweg 106, Woning Vandervaeren in de Jan Baptist Denayerstraat 22 en Villa Muyldermans in de Edmond Vandervaerenstraat 42. Deze woningen hebben veeleer het allure van een landhuis. Woningen uit de eerste bloeiperiode van de druiventeelt dateren uit het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw, meer bepaald van voor de Eerste Wereldoorlog (circa 1880-1910) en zijn van een vrij eenvoudig bouwtype: het zijn vaak vrijstaande tweegevelwoningen met traditionele opbouw en indeling (Nilleveldstraat 30). Door hun iets rijkere uitwerking verwijzen ze duidelijk naar de nieuwe welstand van de serrist. De plattegrond is overwegend rechthoekig; bij een dubbelhuisopstand ligt de inkomhal (met achteraan de trapkast) centraal en zijn er links en rechts van de gang twee grote kamers; bij een enkelhuisopstand zijn er slechts leefruimten aan één van beide zijden. Als materiaal werd er gebruik gemaakt van baksteen met decoratieve verwerking van anders gekleurde baksteen voor onder meer speklagen, ontlastingsbogen, hoekkettingen, boogfriezen, … Zoals gebruikelijk werden lekdrempels en trappen uitgevoerd in blauwe hardsteen. De gevel wordt meestal afgelijnd door een houten kroonlijst op tandlijst en klossen.
Na de Eerste Wereldoorlog was de economische situatie omstreeks 1925 grotendeels hersteld en kende de druiventeelt een tweede grote bloeiperiode, die opnieuw gepaard ging met de bouw van talrijke serristenwoningen. Het gaat hierbij meestal om villa’s opgesmukt met erkers, balkons en portieken. Het meest opmerkelijke element hierbij is de portiek ter hoogte van de inkom met decoratief houtwerk, dat jammer genoeg in een zeer snel tempo verdwijnt en/of vervangen wordt door vereenvoudigd, hedendaags schrijnwerk. Trendsetter hierbij was de Hoeilaartse architect Charles Mariën (1879-1946) wiens decoratieve, ‘pittoreske’ stijl in de omgeving een massale verspreiding kende. Volgens een onderzoek van C. Verhaegen situeerde de meest productieve periode van deze architect zich van na de Eerste Wereldoorlog tot circa 1930. De plattegrond van zijn woningen is overwegend asymmetrisch met een uitgewerkte portiek voor het inspringende deel. Mariën werkte zeer nauw samen met een aantal aannemers, waardoor zijn ontwerpen, ondanks de rijke uitvoeringen, dikwijls heel weinig gedetailleerd waren; eenzelfde ontwerp werd vaak meermaals uitgevoerd, meestal zonder of slechts met summiere wijzigingen. De belangrijkste aannemers waarmee Mariën samenwerkte waren Wollanders, Lauwers, Charleer en Vandervaeren. Dient nog te worden opgemerkt dat vele serristenwoningen nog voorzien zijn van een ruime tuin waar voorheen serres lagen. Andere percelen werden vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw, vooral in het laatste kwart verkaveld voor nieuwbouw; voorbeeld hiervan is de sociale verkaveling Solheide (einde jaren 1960) ter plaatse van de vroegere serres van de familie Sohie.
Auteurs: Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Albert Biesmanslaan
Omvat
Albert I laan
Omvat
Albert Rowiesstraat
Omvat
Brusselsesteenweg
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Burgerhuis
Omvat
Charles Coppensstraat
Omvat
Charles Melottestraat
Omvat
de Quirinilaan
Omvat
Duboislaan
Omvat
Felix Sohiestraat
Omvat
Gemeenteplein
Omvat
Georges Huynenstraat
Omvat
Groenendaalsesteenweg
Omvat
Henri Caronstraat
Omvat
Hoeve Hof ten Trappen
Omvat
Ijzerstraat
Omvat
J. B. Charlierlaan
Omvat
Jan van Ruusbroecpark
Omvat
Jezus-Eiksesteenweg
Omvat
Joseph Kumpsstraat
Omvat
Josse Biesmansstraat
Omvat
Keizerstraat
Omvat
Kelleveldweg
Omvat
Koedaalstraat
Omvat
Marcel Félicéstraat
Omvat
Nilleveldstraat
Omvat
Overijsesteenweg
Omvat
Raymond Lauwersstraat
Omvat
Rozelaarlaan
Omvat
Serristenvilla
Omvat
Serristenvilla
Omvat
Serristenvilla
Omvat
Serristenvilla
Omvat
Serristenvilla
Omvat
Serristenvilla
Omvat
Serristenvilla
Omvat
Serristenwoning
Omvat
Serristenwoning
Omvat
Tenboslaan
Omvat
Terhulpsesteenweg
Omvat
Villa
Omvat
Villa Le Clôs Fleuri
Omvat
Villa met paardenstallen
Omvat
Vlaanderveldlaan
Omvat
Watertoren
Omvat
Waversesteenweg
Omvat
Wegwijzer
Omvat
Willem Eggerickxstraat
Omvat
Willem Matstraat
Is deel van
Arrondissement Halle-Vilvoorde
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Hoeilaart [online], https://id.erfgoed.net/themas/14267 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.