Geografisch thema

Ruddervoorde

ID
14716
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14716

Beschrijving

De deelgemeente Ruddervoorde telt 5.464 inwoners (01/01/2007) en heeft een oppervlakte van 2.686 hectare. Sinds 1 januari 1977 vormt Ruddervoorde, samen met Oostkamp, Hertsberge en Waardamme, de fusiegemeente Oostkamp. Ruddervoorde is gelegen in het zuiden van de fusiegemeente Oostkamp. De grenzen van de deelgemeente worden gevormd door de Scharestraat in het oosten (grens met Hertsberge) en door de Akkerstraat, de Terluchtestraat en een deel van de Hillestraat in het noorden (grens met Waardamme). In het westen vormt de autostrade Brugge-Kortrijk (A17/E403) grosso modo de grens met Veldegem (Zedelgem) en Zedelgem. In het zuiden grenst Ruddervoorde aan Lichtervelde en Zwevezele (Wingene).

Fysisch-geografische gegevens

Fysisch-geografisch behoort Ruddervoorde tot Zandig Vlaanderen en meer specifiek tot het Houtland. Centraal en oostelijk situeert zich het dallandschap van de Rivierbeek met enerzijds de Velddambeek-Waardammebeek als westelijke bovenloop en anderzijds de nabijgelegen Hertsbergebeek als oostelijke bovenloop. Ten noordwesten en ten noordoosten, strekken zich telkens twee lage heuvelruggen uit. Op beide heuvelruggen bevinden zich oude veldgebieden (zie Bietenveld-Sijslo, Vannekes-Vrijgeweed-Heike en Leegte-Munkebossen) (zie Algemene geschiedenis van de veldontginningsgebieden).
De bodem is hoofdzakelijk samengesteld uit zandgronden uit het Eoceen (40 tot 70 miljoen jaar oud). In de valleien komen kleigronden en natte licht zandleemgronden voor. Op de noordwestelijke heuvelrug nabij Bergen komen veel stuwwatergronden voor.
Ruddervoorde heeft een zacht glooiend landschap met hoogteverschillen die variëren van circa 12 meter boven zeespiegelniveau in de vallei van de Waardammebeek tot circa 27 meter in het oosten, nabij de Magerbossen. Het reliëf neemt af ten noordoosten van het grondgebied, naar het afvloeiingspunt van de Waardammebeek toe. Het beekstelsel van de Waardammebeek, bovenloop van de Rivierbeek, bezit een vrij brede vallei en een plaatselijk sterk meanderend patroon. Het bovenstroomse gebied is sterk vertakt, enerzijds door de Oude Beek-Velddambeek (grotendeels rechtgetrokken bij ontwatering van het Vrijgeweed) en anderzijds de zijwaterlopen als Jobeek-Grote beek, Kasteelbeek, Eikelbeek en Dorpsbeek. In het oostelijk deel van het grondgebied treffen we het bovenstroomse gebied aan van de Hertsbergebeek, met de Leugaartsbeek en de Poversbeek als voornaamste bovenlopen. Een beperkt gedeelte, nabij de grens met Zedelgem, watert via de Langendijkbeek af naar de Kerkebeek. Alle beekstelsels op het grondgebied wateren in essentie noord- tot noordoostwaarts af naar het kanaal Gent-Oostende (vroegere stroomgebied van de Zuidleie).
Bossen of bosrestanten situeren zich in essentie op de vroegere veldgebieden (zie Algemene geschiedenis van de veldontginningsgebieden) in het oosten en het westen van de gemeente, alsook in beperktere mate in de beekvalleien.

Het dorpscentrum situeert zich ten zuidwesten van de twee van oudsher belangrijke verkeersassen. Ter hoogte van de noord-zuidas loopt de Kortrijksestraat (N50). Deze eeuwenoude weg verbindt Brugge met Kortrijk. Grosso modo dwars daarop kruist de oost-westas Proosdijstraat-Sint-Elooisstraat (N368) en langs deze laatste, is op de kruising met de Sijslostraat de Sint-Eligiuskerk (zie Markt nummer 1) gebouwd. Andere belangrijke wegen in Ruddervoorde zijn de Torhoutsestraat (naar Torhout), de Westkantstraat (naar Lichtervelde) en de Scharestraat (naar Wingene). Als westgrens heeft Ruddervoorde bovendien de autosnelweg Brugge-Kortrijk (A17/E403). Spoorwegen en bevaarbare waterlopen ontbreken.

Ruddervoorde heeft nog grotendeels het kleinschalige, landelijke en agrarische karakter behouden door de talrijke aanwezigheid van akkerland, weiden, grachten, beboomde dreven en kleinere bospercelen. Historische hoeves zijn onder meer de Coubrouckhove (zie Koebroekdreef nummer 27) en de Tempeliershoeve (zie Tempeliersstraat nummer 2). Daarnaast worden verscheidene straten gekenmerkt door hoevebebouwing uit de 18de eeuw (Eikenstraat, Groenstraat, Hazelbeekstraat, Hogestraat, Kaleshoekstraat, Kortekeerstraat, Kortrijksestraat, Leegtestraat, Papenhoekstraat, Scharestraat, Westkantstraat, Zandstraat, Zedelgemsestraat).

De meeste woningen situeren zich rond de historische dorpskom en de bewoning waaiert verder uit langs de verschillende toegangswegen. Andere bewoningsconcentraties zijn terug te vinden in de wijken Baliebrugge, Sijslo, Krikske, Molenhoek, Bergen, Kwagat, Leegte, Koebroek, Legendale en Sint-Hubertus. Lintbebouwing is voornamelijk te vinden langsheen de grote assen door de gemeente, met name de Sint-Elooisstraat, de Torhoutsestraat, de Sijslostraat en de Leegtestraat. Verkavelingen uit de 20ste eeuw gaven aanleiding tot het ontstaan van de woonwijken in het noorden van het centrum (Baron Pecsteenstraat, Ridderstraat, Liematestraat), in het zuidoosten van het centrum (Kruidenbuurt) en in de ten zuidwesten gelegen wijk Baliebrugge (Baliebrugstraat). Over het ganse domein verspreid zijn boerderijen ingeplant. De economische ontwikkeling is beperkt gebleven tot enkele grootschalige landbouwbedrijven, nijverheidszaken in de dorpskern en op het gehucht Baliebrugge en de bedrijven op de terreinen De Leite ten noorden van de dorpskom en Hero ten zuidoosten van het dorp.

HISTORISCHE INLEIDING

10de-14de eeuw

De naam Ruddervoorde komt in officiële geschriften voor vanaf de 10de eeuw. Over de betekenis van de naam doen twee verklaringen de ronde. De eerste wil aan Ruddervoorde een roemrijk verleden toekennen en grijpt dan ook terug naar de voor de hand liggende uitleg als zou "rudder" afgeleid zijn van ridder. Vanuit dit vertrekpunt zijn verschillende varianten ontstaan. Zo zou Ruddervoorde gewoon ridderfort betekenen. Voor anderen betekent "voorde" een weg en wordt de benaming Ruddervoorde dus "een weg voor ridders". Aangezien "voorde" van het Oudgermaanse "jurdu" komt, wat doorwaadbare plaats betekent, zou het dan een doorwaadbare plaats op het domein van een ridder zijn.
De tweede groep verklarenden, beweert dat "rudder" is afgeleid van het Oudgermaanse "hrinpiz" (rund). Samen met "voorde" zou het dan een doorwaadbare plaats voor runderen betekenen, wat ook voor ons het meest plausibele lijkt.

Een akte van 961 van graaf Arnulf II, waarin aan de proost van het kapittel van Sint-Donaas het patronaatschap over de parochie Ruddervoorde wordt toegekend, evenals alle tienden en gronden die erbij horen ("Capella de Wara, et quae dicitur Ricevorda, cum omnibus decimis, et terris sibi attinetibus"), vermeldt de parochiekerk van Ruddervoorde als een hulpkerk van de toenmalige parochie Orscamp. Meteen zou dit de oudste vermelding zijn van Ruddervoorde. Deze akte, die echter in 1856 als vals wordt bestempeld door Le Clay, wordt pas in een oorkonde van 31 oktober 1089 overgemaakt door graaf Robrecht I de Fries van Vlaanderen. In 1090 bevestigt Radbod II, bisschop van Doornik, de rechten van het Brugse Sint-Donaaskapittel over de parochiekerk van Ruddervoorde, wat meteen voor de oudste historische vermelding van de parochie Ruddervoorde zorgt. Op dat ogenblik is de parochie Ruddervoorde trouwens ingedeeld bij het bisdom Doornik.

Over de bestuurlijke machten in Ruddervoorde in de eerste eeuwen bestaan verschillende versies. Ruddervoorde was een wirwar van heerlijkheden elk met een verschillend statuut. De vier voornaamste daarvan waren het Hof van Ruddervoorde, Coubrouck, de heerlijkheid den Houtschen en de heerlijkheid van Gentbrugge, allemaal appendanten.
De eerste was wellicht de belangrijkste en was voornamelijk aan de westzijde van het huidige dorpscentrum gelegen. De heerlijkheid het Hof van Ruddervoorde bevond zich waar nu het Tempeliershof (zie Tempeliersstraat nummer 2) is gelegen. Een eerste familie die de heerlijke rechten van het Hof had, was de familie de Riderfort, waarvan de leden leefden tussen 1127 en 1255. De belangrijkste van hen was Gerard de Ridefort, die tussen 1184 en 1189 Grootmeester van de Tempeliersorde was. De tweede familie die de heerlijkheid in handen heeft, is de familie de Doys.
De heerlijkheid Coubrouck lag ten zuidoosten van de kerk en was vermoedelijk de oudste, gegroeid uit een vroegmiddeleeuws landbouwdomein (zie Koebroekdreef).
De heerlijkheid van den Houtsche hield geen grondbezit in, maar wel rechtsmacht en heerlijke rechten, onder andere in een deel van Ruddervoorde.
De heerlijkheid van Gentbrugge lag gedeeltelijk op het grondgebied van Hertsberge en was nauw verweven met de proosdij daar (zie Hertsberge, Proosdijstraat). De vierschaar van deze heerlijkheid wordt gehouden ongeveer waar de herberg "De Schare" (grondgebied Hertsberge) vandaag is.

De Brugse geschiedschrijver Galbertus van Brugge vermeldt in zijn relaas over de periode na de moord op Karel de Goede in 1127 in Brugge, hoe ook Ruddervoorde wordt aangevallen. Aangezien hij geen erfgenamen achterlaat, ontstaat een gevecht om het Vlaamse grondgebied. De Franse koning stuurt Willem van Normandië naar onze streek, maar de steden Brugge en Gent verkiezen Diederik van den Elzas als hun heer. Willem van Normandië, die op terugtocht is na zijn overwinning tegen Diederik, plundert Ruddervoorde en steekt er de huizen in brand. Lambrecht van Ruddervoorde (1127-1154), een aanhanger van Diederik, moest zo worden gestraft.

In de loop van de middeleeuwen (10de-12de eeuw) heeft het bosrijke gebied van Oostkamp te lijden onder de toenemende houtkap voor bouw- en brandhout. Door de ontbossing komt echter veel ruimte vrij voor veeteelt (vooral schapen), waardoor de bossen niet meer kunnen regenereren. Zo ontstonden veldgebieden, die zich op den duur als één geheel aaneensloten en zo het Bulskampveld vormden, dat zich uitstrekte tussen Torhout en Loppem (Zedelgem).

Van de 13de of 14de-eeuwse Sint-Eligiuskerk (zie Markt nummer 1) is vandaag ter hoogte van het portaal nog de onderste veldstenen geleding van de kerktoren bewaard gebleven.

15de eeuw

Hertog van Kleef is in de eerste helft van de 15de eeuw de heer van Wijnendale en eigenaar van het Wijnendaleveld, dat ligt in het westen van het uitgestrekte Bulskampveld. Op 28 april 1424 schenkt de hertog via de zogenaamde dadingsakte het Wijnendaleveld aan de laten en nakomelingen van het Vrijgeweid. Het Wijnendaleveld beslaat ongeveer 460 hectare en is voor het grootste deel gelegen in het huidige gebied dat vandaag gevormd wordt in het zuidoosten van Veldegem (Zedelgem), het noordoosten van Torhout en het zuidwesten van Ruddervoorde. Het wordt in gemeenschap gegeven tegen de jaarlijkse rente van 18 pond, op de eerste dag van het jaar te betalen aan de ontvanger van Wijnendale. In ruil mogen de laten en hun nakomelingen op het Vrijgeweid water halen, bepaalde dieren laten grazen, gras maaien, gagel plukken, biezen snijden, turf steken en alle niet-laten van de grond verdrijven en daarbij beroep doen op de wetsdienaars van de heer van Wijnendale. In de volgende eeuwen blijft het Vrijgeweid er woest en onbewoond bij liggen.

16de-17de eeuw

In 1559 kondigt paus Paulus IV de oprichting aan van veertien nieuwe bisdommen in de Nederlanden. Brugge werd ingesteld als bisdom en bestaat uit negen decanaten. Eén van die decanaten is Torhout, waarin Ruddervoorde een parochie is.

Tussen 1561 en 1571 schildert Pieter Pourbus zijn Grote Kaart van het Brugse Vrije, gekopieerd door Pieter Claeissens (1601), waarop hij een vrij gedetailleerd overzicht biedt van het toenmalige stratenpatroon en de uitgestrekte heidevelden. Deze laatste komen vooral voor ten westen van de Torhoutsestraat en in kleine gebieden ten oosten en ten westen van de Kortrijksestraat. Beide vermelde wegen vormen bovendien de voornaamste noord-zuidtracés. Opvallend zijn vooral de gedetailleerde weergaves van het Hof van Ruddervoorde (zie Tempeliersstraat nummer 2), een grote woning gelegen op een gebogen zijtracé van de Torhoutsestraat, en de Coubrouckhofstede (zie Koebroekdreef nummer 27), een samenstel van meerdere vleugels gelegen binnenin een omwalling. De dorpskern wordt gedomineerd door de Sint-Eligiuskerk (zie Markt nummer 1) met een imposante toren. Op de gemeente staan ook twee molens met name de Leitemolen (zie Terluchtestraat) en de Westkantmolen (zie Torhoutsestraat).

Ondertussen woedt de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) tussen Spanje en de Noordelijke Nederlanden. Heel Vlaanderen leidt onder de gevechten en de rondtrekkende troepen. Vooral de Beeldenstorm en de zes jaren calvinistisch Bewind (1578-1584) hebben in onze streken diepe sporen nagelaten. Het bisdom Brugge kampte op het einde van de 16de eeuw en het eerste kwart van de 17de eeuw met een groot priestertekort. Rond 1600 waren zes parochies helemaal zonder priester onder meer door gebrek aan financiële middelen om in het levensonderhoud van een priester te voorzien, door de te vernielde toestand van de kerk (zie Markt nummer 1), door het gebrek aan pastoors enz. De parochie Ruddervoorde wordt, samen met vier andere parochies, bediend door de deken van Torhout, die tevens deken van Roeselare is.
Tijdens het bewind van de aartshertogen Albrecht en Isabella (eind 16de en begin 17de eeuw) zorgt het stabiele politieke klimaat voor een tijdelijke heropleving. Vanaf 1621 heeft de parochie van Ruddervoorde terug een priester (Waardamme bijvoorbeeld omwille van het geringe aantal inwoners nog niet).
Rond 1640, ten tijde van E.H. Van der Kijnderen, vermeldt men dat de kerk van Ruddervoorde in puin ligt (zie Markt nummer 1). Er is sprake van twee altaren: een hoogaltaar toegewijd aan de Heilige Eligius en een Onze-Lieve-Vrouwaltaar. Een andere bron vermeldt dat pas in 1642 het hoofdaltaar door bisschop Nicolaus de Haudion (bisschop van 1642-1649) wordt toegewijd aan Sint-Eligius. In 1644, onder pastoor Boulart, zou de zuidzijde van de kerk nog steeds niet hersteld zijn.

18de eeuw

Na de Spaanse successieoorlog (1702-1713) kent de regio een periode van relatieve rust en vooruitgang, gekenmerkt door demografische expansie, economisch ontsluiting en verbetering van het wegennet.

Vermoedelijk in het eerste kwart van de 18de eeuw wordt door Charles Martin de Cuyper, advocaat in de Raad van Vlaanderen, en Anna-Françoise van Waesberghe ten westen van de dorpskom een speelhuis gebouwd, dat later wordt verbouwd tot het kasteel "Pecsteen" (zie Hillestraat nummer 41). In de nabije omgeving worden wellicht tegelijkertijd ook enkele hoeves, die tot op heden nog steeds behoren tot de bezittingen van de kasteeleigenaar, opgetrokken (zie Hillestraat nummers 37, 39 en 43).

De ommeloper van Ruddervoorde van 1724-1729 omvat belangrijk historisch kaartenmateriaal bij het inventariswerk. De tekeningen tonen de begin 18de-eeuwse bebouwing en het stratennet en geven soms opmerkelijke details weer. Zo wordt langs de Kortrijksestraat ten noorden van het huidige nummer 524 een galg afgebeeld. Ook de twee grote omwalde hofsteden van de heerlijkheden worden weergegeven, met name de hoeve "Koebroek" op de hoek van de Vlasbloemstraat en de Koebroekdreef (zie Koebroekdreef nummer 27) en de Tempeliershoeve (zie Tempeliersstraat nummer 2). Deze laatste wordt vermeld als 't Casteel van 't Hof.

Tijdens de Oostenrijkse tijd (1714-1780), meer bepaald vanaf 1735, wordt de voormalige heirweg tussen Brugge en Kortrijk aangelegd op het bestaande, doch vaak aangepaste (rechtgetrokken) tracé. In 1748 wordt een afrekening gemaakt van het planeren en van het vervoeren van de stenen met paarden. Op 30 september 1750 wordt het octrooi verleend voor de aanleg van de weg met kasseien, min of meer het oude tracé volgend; de breedte van de kasseiweg wordt van drie op vijf roeden gebracht. Van 1750 tot 1752 wordt het traject Brugge-Kuurne afgewerkt. Het gedeelte van de Kortrijksestraat op het grondgebied van Ruddervoorde vertoont nog het best het 18de-eeuwse, Oostenrijkse karakter; de breedte van de weg (circa 15 meter) en de sloten aan weerszijden ervan zijn nog goed bewaard.
Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw vaardigt de Oostenrijke regering een gunstige belastingsregel uit, waardoor veel veldgebieden op de meest vruchtbare plaatsen op korte termijn worden omgezet in landbouwgronden en in bossen op de armere gronden, in functie van de houtproductie. Vermoedelijk tegelijkertijd met de heraanleg van de steenweg wordt dan ook het voormalige veldgebied ten zuidoosten van de weg aangeplant met bomen en door verschillende dreven opgedeeld in langwerpige percelen. De Kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden, opgenomen op het initiatief van Graaf de Ferraris (1770-1778), duidt de bossen aan als "Munke Bosschen", vermoedelijk verwijzend naar de monniken van de abdij Ter Duinen te Koksijde van wie de grond eigendom was. De perceelsindeling is in de restanten van de 18de-eeuwse bossen tot op vandaag te herkennen aan de talrijke beukendreven.
Het in productie nemen van woeste gronden zal ook door de opeenvolgende machthebbers (Fransen, Hollanders en Belgen) aangemoedigd worden via positieve belastingsmaatregelen.

Op de Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden, opgenomen op initiatief van Graaf de Ferraris (1770-1778), verschijnt Ruddervoorde zelf als een heel beperkt bebouwde dorpskern ten zuidoosten gelegen van het gehucht Sijslo. Verschillende woonconcentraties ten zuidwesten van de dorpskern ("Haeselbeke straete", "de Maerminne", "Westcant") zullen in het derde kwart van de 19de eeuw verbonden worden door de Torhoutsestraat. Ten noordwesten wordt dat gebied afgebakend door een uitgestrekt veldgebied, dat al deels is omgezet tot bos ("Bois den Breebant"). Ook het in het zuiden van Ruddervoorde gelegen gehucht "Caleshoek" wordt al deels omringd door bosstroken ("Belle Bosch" en "Bois Rapenburgh"). Het meest in het oog springende gebied zijn de aangelegde en door regelmatige dreven doorkruiste "Munke Bosschen". Ten oosten van het dorpscentrum tekent zich nog een belangrijke as af, namelijk de Scharestraat, die slechts deels op grondgebied Ruddervoorde loopt.

Met de Franse revolutie op het einde van de 18de eeuw komt een einde aan het feodale systeem. Vanaf 1 oktober 1795 worden het Brugse Vrije en de heerlijkheden als bestuursniveau afgeschaft en wordt Vlaanderen ingelijfd bij Frankrijk onder het departement van de Leie. Kerkelijke goederen - zoals de gronden van de Ter Duinenabdij van Koksijde gelegen in het zuidoosten van Ruddervoorde - worden verbeurd verklaard en verkocht. Met de komst van de Fransen en de afschaffing van de oude feodale gebruiken, zal het eigendomsrecht van het Vrijgeweid voor het eerst in vraag gesteld worden.

19de eeuw

In het begin van de 19de eeuw worden veel gronden te koop aangeboden na de verbeurd verklaring van kerkelijke goederen. Eén van de kopers is Bernard van Severen, die in de Geldmuntstraat in Brugge woont en die zowel in de Franse als in de Hollandse tijd een voorname rol speelt, om dan onder het Belgisch Koninkrijk interim-gouverneur en provinciaal raadslid te worden. Bernard van Severen koopt grond in het zuiden van het huidige Ruddervoorde, eertijds eigendom van de abdij Ter Duinen te Koksijde. Hij laat er in eerste instantie een classicistisch kasteeltje, zogenaamd "Raepenburg" (zie Kortrijksestraat nummer 532) bouwen met bijhorende hoeve (zie Munkenstraat nummer 4) en moestuin. Al in 1840 worden de bijgebouwen van de kasteelhoeve verbouwd tot een groot koetshuis en wordt een bestaand bijgebouw vergroot tot een stalvolume langs de moestuin.

In dezelfde periode bouwt landheer de Croeser de Berges een bestaande hofstede langs de Kortrijksestraat uit tot een kasteeltje, zogenaamd "Zorgvliet" (zie Kortrijksestraat). Voor de bouw ervan wordt naar verluidt klei gewonnen uit een bouwplaats in de omgeving en verwerkt en tot duurzame bakstenen in het open veld gebakken.
Circa 1815 worden in opdracht van de familie Pecsteen een bestaande woning aan de Hillestraat uitgebreid en voorzien van vier torens (zie Kasteel "Pecsteen", Hillestraat nummer 41). Ook de bijhorende eigendommen rond het nieuwe kasteel worden in die periode uitgebreid of (deels) herbouwd.

In 1821 geeft de gouverneur van West-Vlaanderen de toelating om een oliewatermolen op te richten op de Grote beek te Ruddervoorde (zie Watermolenstraat nummer 2). Deze blijft werken tot in de loop van de jaren 1980 en wordt uitgebouwd met verschillende andere machinerie.

Vanaf de Belgische Onafhankelijkheid treden er steeds vaker problemen op voor de inwoners en gebruikers van het Vrijgeweid. Keer op keer wordt het eigendomsrecht van de grond in vraag gesteld. De problemen zullen duren tot in 1942, wanneer de grond definitief toegewezen wordt aan de Belgische staat.

In 1836 koopt E.H. Matthijs, die pastoor was sinds juni 1832, aan de Leegtestraat een perceel land van de gemeente en laat er een woonhuis voor kloosterzusters op bouwen (zie Leegtestraat). Op 1 mei 1837 komen vijf dames, waarvan één een gediplomeerde onderwijzeres, over uit Brugge om in Ruddervoorde een vrije school te openen. Samen vormen ze een klooster, dat eerst de zusters van de Heilige Vincentius heet. Later ontvangen ze een regel van de Brugse bisschop Boussen en in 1842 leggen ze hun gelofte af als 'Dienstmaagden van Maria'. Hun hoofddoel is onderricht, maar door de slechte levensomstandigheden van de bevolking, richten de zusters ook een kantschool ('speldenwerkschool') op, waar de kinderen voor hun werk worden betaald. Daarnaast maken ze zich ook verdienstelijk in de bejaardenzorg en richten een eerste bejaardentehuis op dat in 1849 wordt overgenomen door de Commissie van Openbare Onderstand.

Bij K.B. van 25 januari 1842 krijgt Ruddervoorde een wapenschild toegekend, met name "gevierendeeld van keel en van zilver in 1 belanden met ridder te paard, geheel in wapenuitrusting van zilver, houdende in de rechterhand een geheven naakt zwaard van hetzelfde, het paard met dekkleden van lazuur en goud".

In 1842 lossen de laten van het Vrijgeweid collectief hun jaarlijkse rente af, waardoor ze gemeenschappelijke eigenaars van het Vrijgeweid worden. Negen vertegenwoordigers van deze laten gaan daarvoor, onder leiding van notaris Andries in Torhout, de som van 336,2 Belgische frank betalen aan de Belgische staat. Het Vrijgeweid beslaat op dat ogenblik 338 hectare voor 244 rechthebbenden.
Om de ontginning van de ongezonde en vruchtbare gebieden te versnellen, laat een wet vanaf 1847 toe de heidegronden na ontginning te verkopen of te verhuren. Zo stellen de gemeenten Ruddervoorde en Lichtervelde, met toelating van de laten, het Vrijgeweid ter beschikking van de regering die de werken zou laten uitvoeren en de gronden daarna zou verkopen. Het verschil tussen de inkomsten van de verkoop van de gronden en de uitgaven voor de ontginning van het veld zou onder de laten worden verdeeld. De werken worden gestart in 1848 en duren tot 1853. De Velddambeek wordt gekanaliseerd en uitgediept, de sloten worden gegraven, dammen opgeworpen en vijvers gedempt. In afwachting van de vernieuwde loop voor de Velddambeek wordt tussen de huidige Polder- en Ringbeekstraat een wachtput, de zogenaamde Sasput, gegraven (zie Sasputstraat). Geleidelijk aan worden er ook wegen aangelegd met duizenden bomen. Bij de afwerking van de werken wordt in een nieuw Koninklijk Besluit verklaard dat de latengemeenschap niet langer eigenaar is van het gebied, wat op hevig protest botst. Na een jarenlange juridische strijd wordt het Vrijgeweid in 1942 als domein van openbaar nut toegekend aan de Belgische staat. Die geeft de Nationale Maatschappij van de Kleine Landeigendommen de opdracht het gebied verder droog te leggen, te verkavelen en er hoeven op te bouwen (zie Cijnsdreef, Reigatstraat en Sasputstraat).

Op 19 december 1842 beslist het gemeentebestuur naar aanleiding van de wet Nothomb van 1842 (elke gemeente wordt verplicht over ten minste één lagere school te beschikken), om de bestaande school aan de Leegtestraat over te nemen en de lokalen te laten gebruiken door onderwijzer Joannes Derdeyn (zie Leegtestraat). Algemeen wordt 1 januari 1843 aangenomen als officiële start van de gemeenteschool van Ruddervoorde. In 1847 wordt er bij de school nog een leerwerkhuis opgericht. De grond waarop het klooster is gebouwd, wordt bij legaat in 1847 door E.H. Philippe Matthys geschonken aan de "Associatie der dienstmaegden van Maria", maar wordt uiteindelijk toegewezen aan de Commissie voor Openbare Onderstand en verpacht aan de zusters.
Tijdens de jaren 1840-1850 plant de gemeente de bouw van een nieuwe gemeenteschool, eveneens aan de Leegtestraat. De werken worden in 1852 toegewezen aan Louis Verhoye en de nieuwe schoolgebouwen worden in 1852-1853 gebouwd net ten zuiden van het klooster, meer bepaald op de plaats van de huidige Vrije Basisschool Ruddervoorde. De eerste verbouwingen dateren naar verluidt reeds van 1868.

In 1868 wordt ter hoogte van de Torhoutsestraat nummer 69 een vermoedelijk de 18de-eeuwse houten windmolen, zogenaamd de "Plaats-" of "Termotemolen", vervangen door een bakstenen stellingmolen, gebouwd door bouwmeester Labaere voor rekening van de familie Depla. De molen zal in 1944 geklasseerd worden doch, nadat hij in 1948 buiten bedrijf wordt gesteld en kort daarna het wiekenkruis verliest, terug gedeklasseerd in 1957 en in 2003 gesloopt.
In de nabijheid van de molen wordt in de jaren 1830 al een brouwerij vermeld, die in 1912 na de overname door Julien Degomme "Brouwerij Degomme" heet. De brouwerij zal in 1982 overgenomen worden door brouwerij Haacht en de gebouwen worden in 1997 gesloopt (zie Torhoutsestraat nummer 60).

Ondanks de oprichting van de nieuwe gemeenteschool aan de Leegtestraat, blijven ook de zusters nog les geven in de naastgelegen vrije meisjesschool (zie Leegtestraat). In 1876 kopen de zusters zelfs twee huizen bij die aan het klooster palen, om nieuwe klassen voor de vrije meisjesschool te bouwen. De nieuwbouw wordt in 1879 plechtig ingewijd. Naar aanleiding van de schoolstrijd (1878-1884) zijn de zusters verplicht de school en het huis te verlaten en gedurende lange tijd staan de gebouwen te verkommeren.

In 1869 schenkt Maria Vlaeminck (1792-1878), dochter van burgemeester Charles Vlaeminck (burgemeester tussen 1807-1808), aan de gemeente een stuk grond ten noorden van de Sint-Eligiuskerk (zie Markt nummer 1) om er een nieuwe begraafplaats op te richten, wegens plaatsgebrek op het bestaande kerkhof. In 1874 brengt de gemeenteraad het plan tot uitvoering (zie Sint-Elooisstraat zonder nummer).
In diezelfde periode komt ook de huidige Torhoutsestraat tot stand door het aanleggen en rechttrekken van de verschillende kleinere tracés. Huidige zijvertakkingen, zoals de Hazelbeekstraat, verraden nog het oude tracé.

Ridder Eugène van Outryve d'Ydewalle (1830-1901) laat tussen 1861 en 1870 nabij de Kruiskalseide (gehucht ten noordoosten van het huidige dorpscentrum, ter hoogte van de kruising van de Kortrijksestraat en de Proosdijstraat-Sint-Elooisstraat) een woning bouwen en reeds in 1884 in neogotische stijl herbouwen. Het kasteeltje wordt zogenaamd "De Akker" (zie Proosdijstraat nummer 1), naar de benaming van een perceel grond.
In dezelfde periode geven ridder van Outryve d’Ydewalle en zijn toenmalige echtgenote Laurence de Serret (1836-1910) aan architect baron Jean Béthune (1821-1894) de opdracht om ook een ander kasteel te bouwen, in het zuiden van Ruddervoorde, tegenaan de grens met Zwevezele (Wingene). In 1876 is de bouw afgelopen. Het kasteel zogenaamd "Lakenbossen" (zie Lakenbossendreef nummer 4) is een imposant neogotisch kasteel dat in het begin van de jaren 1950 echter grotendeels is afgebroken. In de onmiddellijke nabijheid van het kasteel laat het echtpaar ook een neogotisch kapelletje, toegewijd aan het Heilige Hart (zie Munkenstraat nummer 1) bouwen, mogelijk eveneens een ontwerp van Béthune.

Aan de Zedelgemsestraat (zie Zedelgemsestraat zonder nummer) wordt rond 1865-1866 op initiatief van Paul Auguste Pavot, een zakenman die behoorde tot een welgestelde patriciërsfamilie uit Brugge, een kleine kapel opgetrokken. Hij hoopt met dit gebaar te genezen van de tering. Hij is de broer van de Brusselse architect Louis Pavot, waardoor het ontwerp van de kapel mogelijk van zijn hand is.

Ten tijde van de eerste schoolstrijd (1879-1884) wordt in 1879 door ridder Emmanuel van Outryve d'Ydewalle achter een woning aan de Leegtestraat een schoolgebouwtje voor de vrije jongensschool opgetrokken (zie Leegtestraat nummers 14 en 16). In 1884 trekken de leerkrachten en leerlingen terug naar de gemeenteschool en het schoolgebouw wordt omgevormd tot Congregatiekapel. Een uitbreiding van de kapel in zuidelijke richting komt er in 1896. Tussen 1919 en 1931 zullen in de Congregatiekapel drie klassen ondergebracht worden. Aangezien vanaf 1928 gemeld wordt dat de lokalen vochtig van aard zijn en niet langer voldoen, verhuizen ze in 1931 en worden in het gebouw een drietal gezinnen ondergebracht.

Op het Marktplein vinden rond het derde kwart van de 19de eeuw verschillende bouwactiviteiten plaats. Onder leiding van architect Arthur Verhaegen (1847-1917), worden plannen opgesteld voor de volledige, neogotische reconstructie van de Sint-Eligiuskerk, met enkel behoud van de toren (zie Markt nummer 1). De werken worden uitgevoerd in de periode 1879-1884: het gebouw wordt uitgebreid met een koor en twee zijkapellen, een transept en een nieuwe zijbeuk. Vermoedelijk zijn de bouwwerken grotendeels voltooid in 1882, want het bewaarde Sint-Annaklokje uit de nu verdwenen vieringtoren is gedateerd in 1882.
Op de hoek met de Torhoutsestraat (zie Markt nummer 2) wordt tussen 1880-1882 een bestaand gebouwtje afgebroken en vervangen door een nieuw pand in een vereenvoudigde neostijl, waarin de bestuurlijke activiteiten van de gemeente plaatsvinden.

Op 27 december 1884 legt Emmanuel van Outryve d'Ydewalle een ontwerp voor aan de Nationale Maatschappij voor Buurtspoorwegen voor de aanleg van een buurtlijn Brugge-Oostkamp-Ruddervoorde-Zwevezele-Wingene-Tielt. Pas op 18 november 1892 wordt de lijn toegestaan en de vergunning bekomen in 1894. De exploitatie van personen- en goederenvervoer wordt aangevat op 22 januari 1896. De tramlijn volgde op het grondgebied van Ruddervoorde een stuk van de Sint-Elooisstraat tot ter hoogte van het nummer 102. Daar loopt de buurtlijn in zuidelijke richting, naar de Zandstraat. Volgens de gegevens van het kadaster wordt dat stuk aangelegd in 1899.

20ste eeuw

In de periode 1902-1904 zal de gemeenteschool van Ruddervoorde verhuizen van de Leegtestraat naar de toenmalige Schoolstraat, waar de school zich tot op heden bevindt (zie Sportstraat nummer 2). De oude en vervallen schoolgebouwen aan de Leegtestraat worden verkocht aan E.H. Serruys, die ze kocht voor de kloostergemeenschap Dienstmaagden van Maria van de naastgelegen vrije meisjesschool; de zusters richten er een bewaarschool op. Aan de straatzijde staat tot op heden het voormalige schoolhuis, dat later ook wordt gebruikt door de gendarmerie.

In het begin van de 20ste eeuw worden langs de circa 1880 nieuw aangelegde Vlamingstraat geleidelijk aan nieuwe woningen opgetrokken. Zo laat dokter Jozef Ghesquière er in 1905 zijn woonhuis optrekken (zie Vlamingstraat nummer 15), dat al in 1919 voorzien wordt van een uitbreiding achteraan. De gemeente richt er in 1906 een patronaatszaal voor het verenigingsleven op onder de naam "Het Gildhof", thans zogenaamd "De Gilde" (zie Vlamingstraat nummer 3). De zaal wordt op 28 april 1907 plechtig ingehuldigd.
Langs de Kortrijksestraat worden twee kasteeltjes gebouwd. In 1906 geven de toenmalige burgemeester van Ruddervoorde, Paul van Outryve d'Ydewalle, en zijn echtgenote gravin Valerie du Val de Beaulieu aan Louis Charels de opdracht een kasteeltje te bouwen in neo-Vlaamse renaissancestijl; het krijgt de naam "Sint-Hubert " (zie Kortrijksestraat nummer 493). Iets zuidelijker laat Daniël de Schietere de Lophem in 1910 het landhuis zogenaamd "Leegendael" optrekken (zie Kortrijksestraat nummer 498).

Op 17 oktober 1918 dynamiteren de terugtrekkende Duitse troepen de toren van de Sint-Eligiuskerk (zie Markt nummer 1). Vermoedelijk zijn vooral de toren en het schip verwoest. In afwachting van de heropbouw wordt een noodtorentje aangebracht en worden de vieringen gehouden in een noodkerk in "De Gilde" aan de Vlamingstraat (zie Vlamingstraat nummer 3). De toren en het schip worden onder leiding van architect Willem Nolf (1900-1964) uit Torhout heropgebouwd in dezelfde stijl.
Op de plaats van enkele vernielde huisjes op hoek Torhoutsestraat/Hofstraat wordt na de Eerste Wereldoorlog een standbeeld opgericht voor de militaire slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog (zie Torhoutsestraat zonder nummer). Het beeld is uitgevoerd door beeldhouwer Karel Laloo en wordt onthuld in 1921. Later wordt het lijstje van de slachtoffers aangevuld met die uit de Tweede Wereldoorlog.

Circa 1919-1920 wordt de oude pastorie, gelegen aan de noordzijde van de Sijslostraat, afgebroken en komen de voormalige gronden vrij. Daarop wordt later het Sint-Elooisplein aangelegd en wordt er een nieuwe pastorie voorzien aan de Hofstraat. Na de Eerste Wereldoorlog komen de (handels)activiteiten in Ruddervoorde terug op dreef. Zo wordt in 1928 onder meer door de plaatselijke bouwfirma Labaere een nieuwe brouwerij "ST-ANTONIUS" (zie Terluchtestraat nummer 8) gebouwd. De brouwerij wordt in 1931 opgericht door veearts Hector Tanghe, die een zaak wil uitbouwen voor zijn zoon Alfons en dochter Germaine. Beide kinderen waren respectievelijk in de leer geweest bij de paters van Steenbrugge en de Roeselaarse brouwerij Rodenbach. Sinds de jaren 1990 is de brouwerij omgevormd tot woonhuis.
In 1929 worden de plannen van architect Willem Nolf uit Torhout voor de uitbreiding van de gemeenteschool van Ruddervoorde goedgekeurd en tussen 1931-1932 wordt de nieuwe vleugel met klassen, het lokaal van medisch toezicht en de materiaalkamer gebouwd door de Tieltse aannemer Lievens (zie Sportstraat nummer 2). De bakstenen voor de bouw worden via de tramsporen tot aan de tramhalte aangevoerd en van daaruit met platte wagens, getrokken door paarden, naar de toenmalige Schoolstraat (Sportstraat) gebracht. In 1937 krijgt architect Willem Nolf de opdracht om de twee speelplaatsen te plaveien.

Bij K.B. van 12 december 1935 wordt in het zuiden van Ruddervoorde een nieuwe parochie, toegewijd aan de Heilige Godelieve, opgericht (gehucht Baliebrugge). Op 12 februari 1936 wordt deze parochie kerkwettelijk opgericht door Mgr. Lamiroy en aansluitend wordt E.H. Marcel Vande Weghe, die sinds 1926 onderpastoor van de Sint-Elooisparochie in Ruddervoorde is, aangesteld als pastoor-stichter. Tijdens de bouw van een noodkerk (zie Vrijgeweidestraat nummer 2), naar ontwerp van de Beernemse architect Jan Callant, hebben de eerste vieringen nog plaats in de kloosterkapel in het centrum van Ruddervoorde. In 1938 wordt de pastorie gebouwd (zie Torhoutsestraat nummer 306) en de begraafplaats (zie Vrijgeweidestraat zonder nummer) aangelegd. De vieringen zullen in de noodkerk doorgaan, tot de bouw van de Sint-Godelievekerk in de jaren 1950 (zie Torhoutsestraat nummer 306).
Het ontstaan van deze nieuwe parochie in de jaren 1930 brengt de aanleg van een nieuwe woonkern teweeg rondom de noodkerk en de plaats waar in de jaren 1950 de kerk zal worden gebouwd. Deze woonkern wordt nog tot op heden uitgebreid.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt "De Gilde" (zie Vlamingstraat nummer 3) ingepalmd door de Duitsers en na de oorlog wordt een deel van het gebouw ingericht als noodkerk, ter vervanging van de gebombardeerde dorpskerk (zie Markt nummer 1). Net als tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt de gemeenteschool in 1943 opnieuw tijdelijk door de Duitse troepen bezet (zie Sportstraat nummer 2).
Na de Tweede Wereldoorlog worden de diensten van het gemeentehuis (zie Markt nummer 2) overgebracht naar de Vlamingstraat (zie Vlamingstraat nummer 9). Zoals in heel Vlaanderen worden er op privé-initiatief verschillende kapellen opgericht, vaak om te bedanken voor de behouden terugkeer na de oorlog (zie Torhoutsestraat, Baliebrugstraat, Westkantstraat).

Aangezien in 1942 de grond van het Vrijgeweid definitief is toegewezen aan de Belgische staat als domein van openbaar nut, geeft zij in 1953 de Nationale Maatschappij van de Kleine Landeigendommen de opdracht het gebied verder droog te leggen en te verkavelen. Aansluitend daarmee worden in 1953 in opdracht van de Nationale Maatschappij van de Kleine Landeigendommen architect René Dedeyne uit Torhout acht type woonhuizen ontworpen. Ze worden gebouwd langs de Vrijgeweidestraat (zie Vrijgeweidestraat). Langs de Reigatstraat, de Sasputstraat en de Cijnsdreef worden in diezelfde periode en voor dezelfde initiatiefnemer grote hoevecomplexen, zogenaamd de "witte boerderijen", in het Vrijgeweid te Ruddervoorde gebouwd (zie Cijnsdreef, Reigatstraat, Sasputstraat).

In 1955 wordt onder leiding van E.H. Antoon De Meijer de kerk van de nieuwe Sint-Godelieveparochie (zie Torhoutsestraat nummer 306) gebouwd en op 15 augustus ingewijd door hulpbisschop Mgr. Vangheluwe. De georiënteerde, basilicale kerk met gestileerde neogotische en neoromaanse invloeden is een ontwerp van de Oostendse architect S.R. Smis (1909-2003) van 1958-1959.
Circa 1959 wordt de school aan de Leegtestraat in opdracht van de Dienstmaagden van Maria uitgebreid met een turn- en feestzaal naar het ontwerp van architect Lucien Lattrez uit Ardooie (zie Leegtestraat). Het klooster zelf wordt in 1962 afgebroken en vervangen door de huidige gebouwen. Het in de buurt gelegen sportcentrum Riderfort aan de Sportstraat en het gemeenschapshuis dateren van 1976.

Vanaf de jaren 1960-1970 komt een stroomversnelling in de stedenbouwkundige ontwikkeling en uitbreiding van het wegennet. Ook het industrieterrein De Leite ontstaat in de jaren 1960-1970 en zorgt voor het naar elkaar toegroeien van de industrieterreinen van Waardamme en Ruddervoorde. Het uitzicht van Ruddervoorde, en meer bepaald van de in het westen gelegen straten, verandert vrij grondig door de aanleg van de autostrade Brugge-Kortrijk (A17/E403). O.m. een wijk als Bergen wordt quasi doorsneden en verliest een deel van het "desolate" karakter. Na 1978 wordt in het gemeentecentrum de Koebroekverkaveling ontwikkeld en enkele jaren later de wijk ten zuiden van het kasteel "Pecsteen" (zie Hillestraat nummer 41).

Op 1 januari 1977 vind de fusie plaats van Ruddervoorde met Oostkamp, Waardamme en Hertsberge tot de fusiegemeente Oostkamp. Alle administratieve diensten worden gecentraliseerd in het gemeentehuis van Oostkamp (zie Oostkamp, Gemeenteplein nummer 1) en in het nieuw ingerichte administratief centrum Beukenpark (zie Oostkamp, Kapellestraat nummer 19).

In 1984 laat de toenmalige eigenaar van het reeds deels afgebroken kasteel "Lakenbossen" (zie Lakenbossendreef nummer 4) het kasteel op eigentijdse wijze verbouwen naar de plannen van de Roeselaarse architect N. Hostens, met respect voor de nog originele neogotische (interieur)elementen. Vanaf dan wordt het kasteel deels verhuurd voor kleinschalige privé-aangelegenheden.

In 2000 koopt de gemeente het voormalige kasteeldomein "Zorgvliet" (zie Kortrijksestraat), dat naar verluidt door een hevig onweer gedeeltelijk werd verwoest en nadien niet meer werd gerestaureerd, ten oosten van de Kortrijksestraat en ten zuiden van de Kortekeerstraat. Het gaat om een domein van 11 hectare 23 are en 34 centiare bos met het puin van een uitgebrand kasteel in een verwaarloosd kasteelpark, een aanpalende villa en 88 are weidelanden. Het domein heeft naast de ruïnes van het kasteel, ook een ijskelder, een restant van een oude tuinmuur en een oranjerie en een unieke vijver. Sindsdien heeft de gemeente het domein opengesteld voor het publiek. De recente constructies, die zonder bouwvergunning zijn opgetrokken naast de ruïnes van het kasteel, worden afgebroken en de overwoekerende beplanting ingeperkt. Voorts worden er wandelpaden aangelegd.

RUIMTELIJKE STRUCTUUR EN BOUWKUNDIG ERFGOED

De huidige dorpskern van Ruddervoorde situeert zich rond de Markt, aan de invalswegen Sint-Elooisstraat, Torhoutsestraat, Sijslostraat en aan de overige dorpsstraten zoals de Hillestraat, de Koebroekdreef, de Kanunnik Andriesstraat en de Leegtestraat. Verspreid over het grondgebied vindt men verscheidene historisch gegroeide gehuchten terug (o.a. Baliebrugge, Sijslo, Krikske, Molenhoek, Bergen, Kwagat, Leegte, Koebroek, Legendale en Sint-Hubertus).
Het dorp, dat zich van in het begin ontwikkeld heeft rond de Markt, de Sint-Elooisstraat, een stuk van de Hillestraat, de Torhoutsestraat en de Sijslostraat, heeft eertijds een zeer beperkt centrum met de Sint-Eligiuskerk (zie Markt nummer 1) en het omringend kerkhof en een tiental huizen bij de kerk. Ten zuidwesten van het centrum ligt de hofstede van de heerlijkheid Hof van Ruddervoorde (zie Tempeliersstraat nummer 2).
De ommeloper van Ruddervoorde (1724-1729) bevestigt het belang van de as Sint-Elooisstraat-Sijslostraat, de as Westkantstraat-Hogestraat-Kwagatstraat-Sijslostraat, de Kortrijksestraat en de Scharestraat. De kaart geeft een duidelijk beeld van de Sint-Eligiuskerk (zie Markt nummer 1) met toen nog de naast gelegen pastorie, de Dorpsbeek, de Plaats en enkele aanpalende huizen. De Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden, opgenomen op initiatief van Graaf de Ferraris (1770-1778), bevestigt grotendeels dit beeld. Het centrum blijft grosso modo ongewijzigd tot het begin van de 19de eeuw, hoewel het gebouwenbestand gegroeid is tot een honderdtal gebouwen.
De Atlas der Buurtwegen (circa 1843) laat toe de verdere ontwikkeling van Ruddervoorde te duiden. De dorpskern breidt zich langzaam uit, voornamelijk met lintbebouwing langs de invalswegen. Ook de meer landelijke gebieden raken dichter bevolkt. De meest zuidelijk gelegen streek van Ruddervoorde bestaat nog uit vijvers en plassen met tussenin desolaat gebied.
De in het zuidwesten gelegen Sint-Godelieveparochie ontstaat pas in de jaren 1930, maar brengt dan ook meteen de aanleg van een nieuwe woonkern teweeg rondom de noodkerk (zie Vrijgeweidestraat nummer 2) en rondom de plaats waar in de jaren 1950 de Sint-Godelievekerk (zie Torhoutsestraat nummer 306) zal worden gebouwd; de woonkern wordt nog tot op heden uitgebreid.
In de 20ste eeuw ontwikkelt het centrum van Ruddervoorde zich tot een vrij langgerekt straatdorp met veel lintbebouwing. De meest ingrijpende verandering in het stratenpatroon is de afbraak van de eeuwenoude pastorie en de daarna volgende aanleg van het Sint-Elooisplein. Ten noordoosten van het dorp wordt vanaf de jaren 1960-1970 het industrieterrein De Leite ingeplant (zie De Leiteweg).

De huidige dorpskern wordt getypeerd door heterogene straatbeelden. Enkele woningen zijn opgetrokken in de tweede helft van de 19de eeuw, het grootste deel echter in de eerste helft van de 20ste eeuw. Verschillende woningen in de dorpskern van Ruddervoorde kregen in de laatste decennia een nieuw parement. Daarnaast vindt men in de dorpskern geleidelijk aan de eerste nieuwbouw zoals thans op het marktplein.
In het centrum van Ruddervoorde getuigt een deel van het kerkportaal van de parochiekerk van Sint-Eligius van de 13de-14de eeuw (zie Markt nummer 1). Voor de rest dateert de oudste bebouwing in de dorpskern uit de 19de eeuw. Verzorgde dubbelwoonsten zijn bijvoorbeeld de woning Sint-Elooisstraat nummer 73 en Torhoutsestraat nummer 42. De neoclassicistische stijl in slechts in zeer beperkte mate vertegenwoordigd, met name enkel in de in het centrum gelegen herenwoonst Sint-Elooisstraat nummer 78 en in de verbouwing van het in oorsprong classicistische kasteeltje "Raepenburgh" (zie Kortrijksestraat nummer 532). Neogotische ontwerpen vindt men niet terug in het dorp, doch wel in twee fraaie kasteelontwerpen met name "De Akker" (zie Proosdijstraat nummer 1) en de "Lakenbossen" (zie Lakenbossendreef nummer 4). De neo-Vlaamse renaissancestijl is aangewend voor de bouw van het kasteeltje "Sint-Hubertus" langs de Kortrijksestraat (zie Kortrijksestraat nummer 493). Andere historische stijlen zijn terug te vinden in de woning van dokter Jozef Ghesquière (zie Vlamingstraat nummer 15).
De 20ste-eeuwse dorpsbebouwing vertoont eveneens weinig overtuigende, stilistische kenmerken. De dorpskern van Ruddervoorde bevat enkele woningen uit het interbellum, al dan niet art deco-getint (zie Vlamingstraat nummer 6, Markt nummer 12). Ook bij de pastorie van Baliebrugge (zie Torhoutsestraat nummer 306) vindt men de invloed van de art deco terug. Langs de Torhoutsestraat (zie nummers 60, 64) en de Sint-Elooisstraat (zie nummers 75, 81) bevinden zich enkele grootschalige, vrijstaande villa’s uit de jaren 1910 tot 1930. De neo-cottagestijl vindt men uitzonderlijk terug in het centrum van Ruddervoorde (zie Sint-Elooisstraat nummer 18).
Vanaf de jaren 1970 wordt de dorpskern uitgebreid met twee woonuitbreidingen: de Koebroekverkaveling en de verkaveling ten zuidoosten van het kasteel "Pecsteen" (de Baron Pecsteenstraat, de Ridderstraat, de Liematestraat en een deel van de Hillestraat).

Buiten de dorpskern vindt men zeer verspreide hoevebouw en kleinschalige, landelijke architectuur. Ruddervoorde kende een vrij rijk patrimonium van historische hoeves, waarvan de ontstaansgeschiedenis - bijvoorbeeld van de centrumhofsteden van de heerlijkheden - zeker al opklimt tot de 16de eeuw (en wellicht nog ouder), doch waarvan tot op heden bitterweinig is bewaard. Een groot aantal hoeves werd de afgelopen decennia afgebroken of sterk verbouwd en hebben een nieuw of vernieuwd woonhuis. De niet langer uitgebate hoeves werden aangepast tot louter woonfunctie.
De bewaarde hoevegebouwen sluiten typologisch voornamelijk aan bij de hoeve met losse bestanddelen of het langgeveltype. Verscheidene hoeves op grondgebied Ruddervoorde gaan terug in kern terug tot 18de/19de eeuw (Eikenstraat, Groenstraat, Hazelbeekstraat, Hogestraat, Kaleshoekstraat, Kortekeerstraat, Kortrijksestraat, Leegtestraat, Papenhoekstraat, Scharestraat, Westkantstraat, Zandstraat, Zedelgemsestraat).
In het zuiden van Ruddervoorde, tegenaan de grens met Lichtervelde, op het voormalige Vrijgeweid, komen sinds de jaren 1950 de zogenaamde "witte boerderijen" voor (zie Reigatstraat nummer 1, Sasputstraat nummers 2 en 4, Cijnsdreef nummers 4 en 13), gebouwd in opdracht van de overheid na verkaveling van de voormalige veldgronden. Deze boerderijen verzamelen grosso modo alle functies onder één dak en zijn dan ook opgetrokken volgens een uitgekiend grondplan.

  • Kadasterarchief West-Vlaanderen te Brugge, 207: Mutatieschetsen, Ruddervoorde, 1880/11.
  • DEWULF K., 50 jaar parochie St. Godelieve-Ruddervoorde, in De Merel, jg. 16, nummer 4, 1986, p. 28-29.
    Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Oostkamp, Oostkamp, 2006.
  • GEVAERT H., Wandelen op het vrijgeweid, Torhout, Heemkundige Kring Ruddervoorde, 1998.
  • HAELEWIJN R., Het vrijgeweid op de gemeenten Ruddervoorde, Zwevezele en Lichtervelde. Historiek, in Het Houtland, jg. 4, nummer 4, 1972, p. 1-7.
  • SAP S., De heerlijkheden en de parochie van Ruddervoorde tijdens de Middeleeuwen en de vroege nieuwe tijd (onuitgegeven Licentiaatsverhandeling, KULeuven, 1991-1992), p. 16-21.

Bron: VANWALLEGHEM A. met medewerking van CREYF S. 2007: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Oostkamp, Deel I: Deelgemeente Oostkamp, Deel II: Deelgemeenten Hertsberge, Ruddervoorde en Waardamme, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL30, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Vanwalleghem, Aagje
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Ruddervoorde [online], https://id.erfgoed.net/themas/14716 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.