De geschiedenis van de Antwerpse haven bestaat uit een reeks zich telkens op grotere schaal herhalende uitbreidingen van aanlegplaatsen, aanpalende toebehoren en infrastructuur: grotere beschikbare kaaioppervlakten en afdaken, sterkere hijswerktuigen, ruimere en diepere sluizen en dokken, machtiger transportmiddelen te land. De aldus geboden faciliteiten bevorderden op hun beurt zowel de aantrekking van modernere schepen als de vestiging van allerlei industrieën.
In 1992 bedraagt de totale oppervlakte van het havengebied 14.055 hectare, waarvan 7.657 hectare op de rechteroever. Het gemiddeld tijverschil. op de Schelde (4,30 meter in 1876-82, 5,14 meter in 1971-80) vereiste de aanleg van een besluisd dokkencomplex; de totale wateroppervlakte der dokken bedraagt 2.105 hectare, de oeverlengte 125 kilometer waarvan 1.566 hectare en 106 kilometer op de rechter oever. De rechter oever heeft 2.114 hectare industriegebied, de 1.1557 hectare, voornamelijk met petrochemische bedrijven. In heel het havengebied zijn slechts twee kleine woonkernen, met name aan Boudewijn- en Zandvlietsluis, oorspronkelijk ten behoeve van het personeel en hun familie; voorts enkele gaarkeukens, herbergen en een kerkschip. De voornaamste doorgangswegen zijn Schelde- en Noorderlaan.
Op de rechteroever veroorzaakte de noord-noordwestelijke havengroei over een lengte van 19 kilometer en reikend tot aan de Nederlandse grens, de verdwijning in de jaren 1958-65 van de polderdorpen Oosterweel (Austruweel), Oorderen, Wilmarsdonk, Oud-Lillo en Lillo-Kruisweg.
Als getuigen bleven slechts enkele schaarse referentiepunten: een restje van het Noordkasteel, het kerkje van Oosterweel, de kerktoren van Wilmarsdonk, fort Lillo, de verplaatste molen van Lillo-Kruisweg en fort Filip.
Op de linkeroever werden sedert 1970,8.422 hectare van Vlaanderens vruchtbaarste poldergrond (511 landbouwersgezinnen) opgeofferd en zijn Kallo, Doel, Kieldrecht en Verrebroek (provincie Oost-Vlaanderen) door verdere havenuitbreiding verontrust. Historische herkenningspunten hier zijn de forten Sint-Marie, De Perel en Liefkenshoek.
In 1803 werd door Napoleon de aanleg van een dok met tijsluis en voorhaven ten noorden van de stad - en van 1.500 meter kaai aan de Schelde bevolen. Nog tijdens de bouw, in 1808, werd de voorhaven omgevormd tot dok, zodat respectievelijk in 1811 en 1812 Bonapartedok(148 meter x 175 meter), en Willemdok(180 meter x 396 meter), konden worden ingevaren. Het dok op linkeroever, waarvan de aanleg op 25 september 1809 werd verordend, is nooit gerealiseerd. Tussen 1856 en 1860 werd verder stroomafwaarts buiten de toenmalige vestingen een groter dok aangelegd (140 meter x 500 meter); het is het middendeel van het huidige Kattendijkdok, toegankelijk via de Kattendijksluis (24,8 meter x circa 175 meter). In 1863-65 werden hier stads- droogdokken nummers 1, 2 en 3 (respectievelijk 25 meter x 134 meter,l2 meter x 74 meter en 10 meter x 52 meter), gebouwd. In 1864 werd het Mexicodok (150 meter x 380 meter) toegevoegd, vanaf 1869 Houtdok genoemd.
Gedurende bijna tien jaar bleven beide dokcomplexen, elk met één sluis, afzonderlijk bestaan tot de 16de-eeuwse vestinggordel die ertussen lag mocht verdwijnen. Het Kattendijkdok werd door een zuidwaartse verlenging met 220 meter en de aanleg van het Verbindingsdok in 1869 met de zogenaamde Oude Dokken verbonden. Intussen was in 1863 de Scheldetol afgekocht en namen scheepvaart en goederenverkeer snel toe. In 1870 bouwde een privé-onderneming twee droogdokken op linkeroever, opgeslorpt door de jachthaven in 1949.
In 1873 was het Houtdok oostwaarts vergroot tot 500 meter en verbonden met het te zijner tijde gegraven Kempischdok (130 meter x 350 meter), en Vaartdok (75 meter x 610 meter); laatst genoemde werd in 1881 met 85 m noordwaarts verlengd en sinds 1882 Asiadok genoemd. Het Kattendijkdok werd in 1881 noordwaarts uitgebreid met 320 m en droogdokken nummers 4, 5 en 6 (elk 15 meter x 139 meter). Alle tot dan toe gebouwde noorddokken en geulen zijn rechthoekig en zuiver noord-zuid of oost-west georiënteerd.
Voor de binnenscheepvaart kwam in 1877-79 het in 1957 gedempte Noordschippersdok of (Oud) Lobroekdok tot stand (1,70 hectare) op de plaats van de huidige Slachthuislaan, als aftakking van de Kempische Vaart uit 1859 tussen Schelde en Maas (zie Asiadok). In Merksem werden daarop aansluitend het Groot Dok (1874; 2,7 hectare) en Klein Dok (1876; 0,8 hectare) aangelegd.
In 1877-84 werd de grillige rivieroever voor de stad voorzien van een 3.532 meter lange gestrekte kaaimuur met een 60 meter brede zone met havenafdaken en treinsporen en 40 meter rijweg, lopende van Kattendijksluis tot voormalig Zuidstation. Hier werden meteen de drie Zuidschippersdokken, gedempt in 1968, aangelegd ten behoeve van kleine schepen uit de toen overwelfde vlieten. In 1898-1903 werd de Scheldekaai met havenzone en rijweg zuidwaarts verlengd met 2.008 meter, eindigend aan de zuidelijke petroleuminstallaties.
Intussen had de wet van 5 juli 1865 de aanleg van sporen op de kaaien verordend; aldus ontstonden ook de handelsstations Dokken, Stuyvenberg en Rijnkaai.
De inwijding van de perswaterinrichtingen (koud dokwater onder circa 50 bar druk) voor de aandrijving van bruggen, sluizen, kranen, kaapstanders, magazijnliften en rioolschuiven vanuit aanvankelijk één der drie stedelijke centrales (Noorderpershuis) gebeurde op 24 november 1878. De buitendienststelling of omschakeling naar elektrische en oliedrukaandrijving had geleidelijk plaats in 1972-76. Het ondergronds leidingnet was 42 kilometer lang.
In 1887 werden het Amerikadok (6,9 hectare), het Lefèbvredok (toen Afrikadok, 10,7 hectare en sinds 1981 geïntegreerd in het verlengde Amerikadok) en hun verbinding met het Kattendijkdok via het Suezdok (0,6 hectare) geopend.
De derde zeesluis, de Royerssluis werd gebouwd in 1904-07 en is (gelijk alle volgende) een schutsluis (22 meter x 182,5 meter). Te zijner tijde kwamen het Eerste Havendok (7,8 hectare), en de eerste fase van het Albertdok (20 hectare, toen Kanaaldok geheten) tot stand. In 1914 werd het Albertdok verlengd (+ 22 hectare) en het Tweede en Derde Havendok (respectievelijk 8 hectare en 15 hectare) voltooid. Ze liggen ver oostwaarts omdat tot 1914 allerlei plannen bestonden tot verbetering en oostwaartse verlegging van de Scheldebedding, de zogenaamd "Grote Doorsteek".
Tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog werd de haven achtereenvolgens vergroot met het stedelijk droogdok namelijk: 7 (29,4 meter x 231 meter) in 1919 en het Schuildok voor lichters (6 hectare) in 1922, alsook in 1928 door de verlenging van het Albertdok (nu 70 hectare), de aanleg van het Leopolddok (53 hectare, toen Kanaaldok B), en het Hansadok (74 hectare, toen Kanaaldok C of Verlengd Kanaaldok; na 1932,91 hectare) en de bouw van de Kruisschanssluis, sinds 1962 Van Cauwelaertsluis genoemd. Het Vierde Havendok (43 hectare) dateert van 1932. Voor de binnenvaart ontstonden het Straatsburgdok (11 hectare) in 1935 en het (Nieuw) Lobroekdok (10 hectare) in 1939; laatst genoemde is een deel van de vestinggracht; dat het pas in 1957 gedempte Noordschippersdok verving (zie hoger); het bezit de oudste havenkraan, 10 t, 1884. Een gedeelte van de Kempische Vaart werd in 1935 geïntegreerd in het Albertkanaal (ingehuldigd 30/7/1939).
De twee oudste private droogdokken van Mercantile (respectievelijk 21,15 meter x 169 meter en 18,5 meter x 148,4 meter) aan het Hansadok dateren van 1930, de stedelijke droogdokken namelijk 8 en 9 (beide 20 meter x 160 meter) en 10 (15 meter x 108 meter) van 1930-31.
In 1951 werd het Marshalldok(41 hectare, aanvankelijk Petroleumdok genaamd) opengesteld. Het ligt geïsoleerd daar de omgeving uitsluitend voor de behandeling van brandbare en polluerende producten bestemd is.
In 1951-55 werd ter ontdubbeling van de Kruisschanssluis (35 meter x 270 meter) de ruimere Boudewijnsluis (45 meter x 360,4 meter) gebouwd.
In 1955, hoogtepunt van de "Koude Oorlog" werden in het toenmalige havengebied (ten zuiden van de Boudewijnsluis) 99 atoomschuilbunkers van drie verschillende types gebouwd (1, 2, 3).
Tussen 1956 en 1967 werd het zogenaamde Tienjarenplan uitgevoerd. Die havenuitbreiding vergrootte de kaaimuurlengte van 45 tot 90 km en de oppervlakte der dokken van 500 tot circa 1.300 hectare. Ze omvatte onder meer de verlenging met 665 m van de kaaimuur van het Hansadok, het bouwen van het Vijfde Havendok (57 hectare) met industriedok (12 hectare), het Zesde Havendok (67 hectare), de Kanaaldokken B1, B2 en B3 (samen 415 hectare), de bouw van de Zandvlietsluis (57 meter x 500 meter), en het Churchilldok (82 hectare). De Schelde-Rijnverbinding dateert van 1975.
Het Delwaidedok (73 hectare) werd opengesteld in 1979 en de Berendrechtsluis (68 meter x 500 meter) in 1989.
Op de linkeroever ontstond intussen, achter de Kallosluis (50 meter x 360 meter) van 1976, een nieuw dokkencomplex van 539 hectare. Op 10/7/1990 werd tussen Lillo en Kallo de Liefkenshoektunnel geopend als derde oeververbinding voor voertuigen.
Een waterkerende muur van beton aansluitend op een dijk beschermt sedert 12/6/1979 het laaggelegen deel der rechteroever over een lengte van 7 kilometer (stad en havengebied tot aan de Kattendijksluis) tegen overstromingen tot het peil + 8, 35 meter T.A.W.
COOPMAN J. 1927: De haven van Antwerpen, Antwerpen.
COOPMAN J. 1947: Zo is de haven van Antwerpen, Antwerpen.
HAVERMANS R. 1956-1959: Landschapsgeschiedenis der Scheldepolders, Antwerpen, II-V.
HIMLER A. en MOORTHAMERS R. 1982-1983: Van Kranenhoofd tot Delwaidedok. De Geschiedenis van de haven van Antwerpen (1263-1983), in Hinterland XXXII.115, 14-31; in De Lloyd, 23 juni 1983, naar tentoonstellingscatalogus Antwerpen 1830-1980, 34-61, alle met hier verbeterde cijfers.
HIMLER A. 1984: De Haven Anno 1550 en De Haven Anno 1930 en MOORTHAMERS R., De Haven Anno 1984, in tentoonstellingscatalogus Een stad groeit, Antwerpen, 80-107.
HIMLER A. 1988: De 99 schuilbunkers in de Antwerpse haven, 1954-1955, Antwerpsche tydinghen IX.4, 131-133.
HIMLER A. 1991: De waterkeringsmuur langs de Scheldekaaien, Antwerpsche tydinghen XII.1, 24-31.
HIMLER A. 1991: Antwerpen-Zuid, havenkwartier in verandering, in NIJHOF P. (red.), Langs pakhuizen, fabrieken en watertorens, Utrecht, 163-166.
S.N. 1963: Reddingsoperatie in de stervende Wase polders, Gazet van Antwerpen 22 september, 33.
Bron: KENNES H., PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. & HIMLER A. 1992: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Fusiegemeenten, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nd, Brussel - Turnhout. Auteurs: Plomteux, Greet; Himler, Albert Datum: De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)