Stad in het Zuid-Vlaamse Heuvelland of de zogenaamde Vlaamse Ardennen met een oppervlakte van 3453 ha en 24.038 inwoners (01.01.1998). Taalgrensgemeente aan drie zijden omgeven door de provincie Henegouwen. In het noorden begrensd door Kluisbergen (Kwaremont en Zulzeke) en Maarkedal (Nukerke, Etikhove en Schorisse), in het Oosten door Ellezelles (Henegouwen), in het zuiden door Frasnes-les-Anvaing (Saint-Sauveur en Wattripont), (Henegouwen) en in het westen door Mont de l'Enclus (Russeignies), (Henegouwen). Grenswijziging met oppervlaktetoename ten nadele van Ellezelles met de taalgrenswet van 1962 en taalfaciliteiten voor de Franstalige minderheid.
Geomorfologisch onderscheidt men drie gebieden: het noordelijk deel komt overeen met de steile, beboste hellingen van de Hotond-, Kruis- en Muziekberg, opklimmend tot 150 m, het centrale gedeelte met stadscentrum ligt in een ketelvormige depressie van de Molenbeek, een bijrivier van de Ronne, het zuidelijk deel, oplopend tot 30-40 m, heeft overwegend zandleem- en leembodems.
De oudste vermelding Rotnace (855-873) gaat terug op "Belgische" en Keltische vormen die elk een Germaanse en Romaanse ontwikkeling doormaakten, en betekent vestiging bij de Ronne.
Vondsten van vuurstenen artefacten uit het Paleo-, Meso- en Neolithicum op de Muziekberg, één van de Zuid-Vlaamse getuigenheuvels in het noorden van de stad, geven aanduiding van een zeer vroege menselijke aanwezigheid in het gebied. Vanaf het Mesolithicum (7.000 voor Christus) wijzen sporen van openluchtkampen, waar talrijke pijlpunten teruggevonden werden, op de aanwezigheid van rondtrekkende jagers-verzamelaars. De eerste vormen van bebouwing met sporen van vrij uitgestrekte landbouwnederzettingen, vuurstenen artefacten, gepolijste stenen bijlen en aardewerk dateren uit het Neolithicum (4.250-2.100 voor Christus) en zijn te lokaliseren op de Muziekberg, de Hotond en Hogerlucht. Uitzonderlijk waren de vondsten in 1836 en 1875, onder meer door de archeoloog Eduard Joly, van een 17-tal grafheuvels of tumuli uit de vroege en midden Bronstijd (circa 2.100-1.200 voor Christus) waaronder twee met urnen met crematieresten in een grafkamer van lokale zandsteen. Een vermoedelijke Romeinse occupatie kan worden gestaafd door de aanwezigheid van zeer oude wegen die nog steeds de noord, oost- en westgrens van het huidige grondgebied van Ronse vormen, evenals het hergebruik van Romeins bouwmateriaal, een fragment van een grafmonument met dansende Bacchante en een mijlpaal, teruggevonden in en rondom de huidige Sint-Hermeskerk. Via dit vrij belangrijke wegennet was het romaniseringsproces doorgevoerd vanaf het zuiden tot voorbij de Leie en Schelde doch via dezelfde kanalen konden Germaanse stammen vanaf de tweede helft van de 3de eeuw snel doordringen met belangrijke landname van voornamelijk Salisch-Frankische stammen vanaf de 4de eeuw tot de tweede helft van de 5de eeuw. De desintegratie van het Romeinse imperium en de Germanisering van de noordelijke Romaanssprekende volkeren lag aan de basis van het ontstaan van de taalgrens.
Volgens de overlevering stichtte de Heilige Amandus bij de evangelisatie van de Scheldevallei midden VII een klooster toegewijd aan Sint-Petrus en Paulus in de Ronnevallei (Rhodenaske) op de linker oever van de Molenbeek. Het uitgestrekte grondgebied van het klooster en de cirkelvormige omheining van het monasterium zelf wijzen op een 7de-eeuwse stichting vermoedelijk in opdracht van de Merovingische vorsten. Tussen 831 en 834 werd dit intussen vrij belangrijk geworden en uitgestrekte domein door keizer Lodewijk de Vrome geschonken aan de door hem gestichte abdij op de Inde (thans Kornelimünster) bij Aken en als "Tenement van Inde" betiteld. Deze eerste bloeiperiode, met onder meer schenking van de relieken van Sint-Hermes in 860, werd bruusk onderbroken door de invallen van de Noormannen in 880. De vestiging midden 10de eeuw op dezelfde plaats van een kapittel van kanunniken met recuperatie van een deel van de bezittingen, onder meer de zogenaamde "Vrijheid" en de relieken van Sint-Hermes van het vroegere monasterium circa 940, lag aan de basis van de bloeiende kerkelijke site met bedevaartsoord van Sint-Hermes, patroon van geesteszieken, en de vorming van een stedelijke nederzetting ernaast. Ten noorden, tussen de Molenbeek en de gegraven Lozebeek, werd midden 10de eeuw een gordel van motten aangelegd, confer de nog bestaande zogenaamde "Hoge Mote", vermoedelijk als verdediging van het pas opgerichte kapittel. De handelsnederzetting, ten zuiden van de omheinde kerksite, ontwikkelde zich rondom een hogergelegen open plein of Grote Markt en legde zich vooral toe op de wolnijverheid (schapenteelt op de omringende heuvels) en lakenhandel. De heer van Wattripont, door de abdij van Inde aangesteld als ondervoogd van het Tenement, verleende deze handelsnederzetting in 1240 een stadskeure en eigen bestuur met zeven schepenen en wist dit gebied in 1264 af te kopen van de abdij. Bewijs van het stijgend belang van deze nijverheid is een keure van 1263 van Jan I, hertog van Brabant, die de Ronsese handelaars een plaats toekende in de Leuvense lakenhal en vrijstelling van belasting in zijn gebied. In 1280 verkocht de abdij van Inde de overblijvende bezittingen van het Tenement, waar onder Ronse aan Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen, die het in 1289 in leen gaf aan zijn zoon Gwijde van Namen. In 1293 verwierf hij ook de stad. Ronse, vanaf toen "stad en de heerlijkheid Ronse" genoemd, werd zetel van de heerlijkheid met een zevental lenen in de omliggende gemeenten en was zelf een leen van het graafschap Vlaanderen, gelegen binnen Rijksvlaanderen (afhankelijk van het Heilig Roomse Rijk, confer de dubbele adelaar in het stadswapen). De stad bleef echter onversterkt en was gedurende decennia betwist gebied tussen de graven van Vlaanderen en Henegouwen. In 1323 behoorde Ronse definitief aan de graaf van Vlaanderen onder de kasselrij van Aalst. Op kerkelijk gebied ressorteerde Ronse tot 1559 onder het bisdom Kamerijk, nadien onder het bisdom Mechelen en sinds 1801 onder het bisdom Gent.
Een tweede heerlijkheid op het grondgebied van Ronse was de vrijheerlijkheid of zogenaamde "Vrijheid", een circa 5 ha omheind gebied met het Sint-Pieters-en-Hermesklooster als centrum, met eigen rechtsmacht in het bezit van de kapittelproost als wereldlijke heer.
Een derde kleine heerlijkheid, de "heerlijkheid en vrijheid van Landenbourg", tot de 17de eeuw "Audenbroeck" genoemd, vormde als leen van de heerlijkheid van Frasnes, een Henegouwse enclave in Vlaanderen.
Binnen de Vrijheid hadden de kanunniken, naast hun collegiale met kloosterpand, kapittelgebouwen en -school, residenties voor de proost en kanunniken, twee hulpkerken en een watermolen, de noodzakelijke infrastructuur voorzien voor het toenemende aantal pelgrims van de Sint-Hermesbedevaarten, voornamelijk herbergen en brouwerijen rond een "Kleine Markt", een begijnhof te noorden ervan (confer huidige Begijnhofstraat) gesticht circa 1380 door de proost en vermoedelijk eind 15de eeuw reeds verlaten, en het Sint-Elooishospice (confer huidige Hospitaalstraat) voor pelgrims en zieken langs de oude toegangsweg in het oosten, minstens teruggaand tot begin 14de eeuw.
In 1402 werden de "stad en de heerlijkheid" verkocht aan de heren de la Hamaide, in 1549 aan Nicolas Perrenot, heer van Cranvelle en door Keizer Karel verheven tot baronie. In 1629 werd Jan van Nassau-Siegen baron van Ronse en liet er als eerste een prestigieus kasteel bouwen, volgens A. Sanderus toen één van de mooiste van de Nederlanden. Laatste heren in het ancien régime zijn de graven de Merode-Westerloo (1745-1795).
Door de algemene moeilijkheden in de wolnijverheid schakelde Ronse vanaf de 15de eeuw grotendeels over op vlas en werd een belangrijk centrum van grof linnen of zogenaamd saquin met uitvoer tot in Spanje via de lijnwaadmarkt van Oudenaarde. De bloei van de stad uitte zich in 15de eeuw tot de eerste helft van de 16de eeuw vooral in het vernieuwen van de kerken en de oprichting van het zwartzustersklooster in 1492. In 1510 werd het eerste ambacht van de kleermakers opgericht. Verschillende stadsbranden, de godsdiensttroebelen, plunderingen, het Calvinistisch bewind, de Contrareformatie en de daaropvolgende vlucht van talrijke protestanten, vooral wevers, veroorzaakten eind 16de eeuw een diepe economische crisis die tot het einde van het ancien régime zal aanslepen.
Met de annexatie bij Frankrijk in 1795 kwam een einde aan de bestuurlijke en gerechtelijke verscheidenheid in Ronse tussen Vrijheid, stad, baronie en heerlijkheid van Landenbourg en werd Ronse één gemeente. Naast de afschaffing van de baronie met verkoop van het kasteel werd ook het Sint-Hermeskapittel opgeheven met uiteindelijk behoud van de collegiaal als parochiekerk. De ernaast gelegen Sint-Pietersparochiekerk werd gedesaffecteerd; het zwartzustersklooster en Sint-Elooishospice verbeurd verklaard en verkocht. Kasteel en klooster werden de eerste locaties voor de opkomende textielindustrie. De gebroeders Lousbergs introduceerden vanuit Gent circa 1803 de eerste grote katoenweverij in de stad met 180 getouwen in de kelders van het kasteel, de gebroeders Magherman vestigden één der eerste mechanische weverijen in het voormalige zwartzustersklooster circa 1865.
Tot 1860 omvatte het stadscentrum slechts een kleine geagglomereerde kern van circa 25 ha of 0,7 % van de totale oppervlakte; de rest was landelijk gebied gebleven. Door de opkomende textielnijverheid kreeg Ronse vanaf de tweede helft van de 19de eeuw zijn eigenlijk stadskarakter en trok hiervoor een aantal centrale functies aan als de spoorwegen, telegraaf en telefoon, goederenstation en belangrijke kloostergemeenschappen en scholen.
De stad groeide voor het eerste buiten haar oude kleine kern door de verkaveling vanaf de jaren 1850-60 van het in 1823 gesloopte Kasteel van Ronse. De aanleg van de spoorlijn Oudenaarde - Ronse in 1861 met de bouw van een station ten zuiden van de stadskern zorgde voor een tweede belangrijke stadsuitbreiding met een nieuw stratennet, met de Stationsstraat als verbindingsas tussen het oude centrum en de spoorlijn. In de daaropvolgende jaren werden nieuwe, inmiddels gedesaffecteerde spoorlijnen toegevoegd en werd in het perspectief van de Stationsstraat in 1881 een nieuw station gebouwd. Centrum van deze nieuwe burgerwijk voornamelijk verkaveld vanaf 1895, werd de nieuwe neogotische Stint-Martinuskerk, ingeplant midden een ovaal, in 1892 aangelegd plein, in noorden en westen door nieuwe straten verbonden met de bestaande straten. In het oosten vormt de in 1871 getrokken Zuidstraat met rijkelijke herenhuizen en de in 1888 opgetrokken katholieke kring "Patria" een tweede belangrijke verbinding tussen de Grote Markt en de spoorweg.
De opbloei van de textielindustrie begon in de tweede helft van de 19de eeuw, maar kende vooral begin 20ste eeuw een groot succes. Ronse groeide uit tot de tweede textielstad van Oost-Vlaanderen. Enkele invloedrijke families zoals Dopchie, Cambier, Guisset, Lagache en Thomaes speelden een grote rol in de economische bloei van Ronse voor de Tweede Wereldoorlog. De bouw van talrijke weverijen, spinnerijen, twijnderijen en textielververijen, zowel in de kleine oude stadskern als in de periferie, veranderde grondig het uitzicht van de stad, en bepalen tot op heden haar fysionomie. Ontelbare kleine ateliers van familiebedrijfjes met typische sheddaken werden opgetrokken in binnenblokbebouwing, tussen de fabrieken verrezen arbeiderssteegjes. De fabrikanten lieten naast hun rijkelijke stadshuizen ook de eerste buitenhuizen optrekken op de beboste hellingen buiten de stadskern. Ook in het landelijke deel van de stad Ronse vormt de volkshuisvesting nog steeds een sterk contrast met de luxueuze villa's en buitenplaatsen. Circa 1960 werd aan de Ninovestraat een industriepark aangelegd en verdween langzamerhand de industriële bedrijvigheid uit de binnenstad.
Een belangrijke stadskernuitbreiding vond plaats tijdens het interbellum. Ten zuiden van de spoorlijn ontstond volgens een urbanisatieplan van 1925 naar ontwerp van stadsarchitect A. Massez een nieuwe wijk met gesloten bebouwing in de Hermes Van Wynghenestraat en open bebouwing in de omliggende straten. Ook in de omgeving van het westelijke deel van de vroegere kern werd een nieuw dichtbebouwd stratennet uitgebouwd met de Fostierlaan als prestigieuze boulevard, getypeerd door rijhuizen in eclectische en art-decostijl naar ontwerp van plaatselijke architecten.
Met de oprichting in 1922 van de "S.C. Le Nouveau Foyer Renaisien" werd voor het eerst verholpen aan de schrijnende naoorlogse woningsnood door de bouw van honderden sociale woningen en wijken.
Heden is Ronse een handelsstad met een provinciaal karakter, tevens belangrijk regionaal onderwijscentrum en verzorgende functie. Als zogenaamde "Parel van de Vlaamse Ardennen" kent Ronse nog steeds toenemend dagtoerisme.
- BOCKSTAL H.J., Het landt- ende caertboek van Ronse (1684), in Annalen GOKRTI, XLIII, 1994, p. 107-156.
- BOCKSTAL H.J., Het landt- ende caertboeck van Ronse (1684), in Annalen GOKRTI, XLII, 1993, p. 63-123.
- DECONINCK J., Een onbekende kaart van de vrijheid van Ronse uit 1623, in Annalen GOKRTI, XXXIX, 1985, p. 81-100.
- DELGHUST O., Renaix à travers les âges, Bruxelles, 1975.
- DE ROUCK G., Ronse in oude prentkaarten, Zaltbommel, 1972.
- DE ROUCK G., Ronse... de tijd langs..., Ronse, 1983.
- DE ROUCK G., We waren er allen bij, deel I, 1920-1945, Ronse, 1988.
- GADEYNE G., Inventarissen van archieven van kerkfabrieken (Oud Regiem), Deel II: Kapittelkerk en parochiekerken van Ronse, Brussel, 1979.
- GADEYNE G., Stad Ronse (Hedendaagse periode), Deel I: 1796-1918, Rijksarchief te Ronse, Inventarissen, 19, Brussel, 1988.
- HEYSE M. - GADEYNE G., Textiel te Ronse 1800-1940, Een menselijk mirakel, Ronse, 1984.
- Renaix et ses sites, Guide des touristes, Renaix, s.d. Ronse, Kruishoutem, 1997.
- Rothnacum Sacrum, Ronse, 1989.
- VAN ISTERDAEL H., Stad en baronie Ronse (Ancien Régime), Rijksarchief te Ronse, Inventarissen, 20, Brussel, 1988.