Hoofdstad van de provincie, administratief- en handelscentrum, gelegen op de overgang van de Kempen naar Vochtig Haspengouw.
Ontstaan van de nederzetting bij de Helbeek, bijrivier van de Demer; van de oude bewoning op deze plaats getuigen neolithische en Merovingische vondsten. Op de linkeroever der Helbeek bevond zich reeds vroeg een Sint-Quintinusheiligdom (7de - 8ste eeuw); de oudste wegen leiden naar dit heiligdom of naar de beek: Beekstraat (Sint-Jozefstraat), Aldestraat; tot de oudste woonkern behoorde de wijk "Op de Beek" (thans Twee Torenwijk).
Circa 1000, ontstaan van het graafschap Loon als leen van het Duitse keizerrijk; de nederzetting wordt weldra het centrum van dit graafschap, en bij de ontstane woonkernen voegt zich een grafelijk munitio en enkele leen- en laathoven (onder meer Henegauw, Mombeek, Rapertingen, Trekschuren). In 1232 verheffing tot stad door Arnold IV, graaf van Loon, en circa 1281 (?) bouw van de versterkingen, mogelijk gelijktijdig met het uitgraven van de Nieuwe Demer, een kunstmatige aftakking van de Demer, die doorheen de stad werd geleid. Juridisch resorteert de stad intra muros onder het Luiks recht, buiten de muren heerst het Loons recht. Verlegging van het centrum van de stad naar de Grote Markt (eerste vermelding in 1307) en ontwikkeling van een nieuw stratenpatroon in functie van dit nieuwe centrum: de nieuwe wegen leiden van de markt naar de verschillende stadspoorten, zodat een min of meer radioconcentrisch patroon ontstaat: de Maastrichterstraat, een belangrijke aftakking van de handelsweg Keulen-Brugge, naar de Maastrichterpoort, Kapelstraat en Diesterstraat naar de Kuringerpoort, Kempische straat (thans Hoog- en Demerstraat) naar de Kempische poort, Nieuw- of Truyerstraat naar de Nieuwpoort; de Havermarkt ontstond reeds vroeg als marktplaats, naast de Grote Markt; parallel met de stadswal liep de circumeatus, die met stegen verbonden was met de torens van de omheining. Na het aanleggen van de omwalling begonnen verschillende religieuze orden zich in de stad te vestigen.
Het economische leven tussen de 14de en de 16de eeuw werd beheerst door de lakennijverheid; oprichting van een lakenhal op de hoek van de Hoogstraat met de Fruitmarkt, later verplaatst naar de hoek van de Koning Albertstraat met Grote Markt.
In 1366, inlijving van het graafschap Loon bij het prinsbisdom Luik. In de 15de eeuw raakte de stad betrokken bij de Luikse burgeroorlogen tussen de Bourgondisch gezinde partij en de Frans gezinde groep onder leiding van de familie van der Marck: in 1468, inname van de stad door Karel de Stoute, in 1482 door Willem van der Marck, in hetzelfde jaar op hem veroverd door de troepen van Maximiliaan van Oostenrijk, in 1485 inname door Everard van der Marck; bij de verschillende belegeringen werden de versterkingen achtereenvolgens gedeeltelijk vernietigd en weer hersteld. De vesting werd opnieuw ontmanteld bij de bezetting door de Hollandse troepen (1675-1681); in 1705 werd de omwalling volledig gesloopt, op de poorten na, en vervangen door een aarden wal beplant met een dubbele bomenrij.
Tijdens de Franse bezetting (1795) werd Hasselt hoofdplaats van een arrondissement dat ressorteerde onder het departement Neder-Maas. Na de onafhankelijkheid, hoofdstad der beide Limburgen, tot Noord-Limburg in 1839 bij Nederland werd gevoegd.
In 1845 werden de oude wallen omgevormd tot de huidige promenade. Het economisch leven, dat tot de 16de eeuw beheerst werd door de lakennijverheid, ondergaat na het verval van deze industrietak een reconversie naar de bierbrouwerij en later naar de jeneverstokerij, die haar hoogste bloei kent in de 19de eeuw. In 1842-1844 waren in Hasselt vierentwintig stokerijen gelegen, een derde van het totaal aantal stokerijen van Limburg; dit aantal nam in de loop der 19de eeuw nog toe; vanaf de tweede helft van de 19de eeuw groeiden deze bedrijven uit tot produktie-eenheden op industriële schaal; vanaf de jaren 1860 werd ook aan buitenlandse export gedaan. Na aanleg van de spoorweglijn ten zuiden van de stad (1847) en het graven van de kanaalkom ten noordoosten (1858), begon de industrie zich ook buiten de stadskern te ontwikkelen.
De woningbouw was tot midden 19de eeuw beperkt gebleven tot het gebied intra muros, en de oude gehuchten Godsheide (ten noordoosten) en Rapertingen (ten zuidoosten), die zich tot straatdorpen ontwikkelden. De vakwerkbouw bleef vrij lang het stadsbeeld beheersen (huis "'t Sweert" op de Grote Markt); van circa 1500 werd overgegaan naar baksteenbouw, aanvankelijk uitsluitend voor religieuze gebouwen (refugiehuis van Herkenrode in de Maastrichterstraat, 1542), vanaf eind 16de eeuw ontstaan van het type van bakstenen herenhuis met hoektorentje (huis "De Gulden Put" op de Havermarkt en "De Arend" in de Kapelstraat). Bij het begin van de 18de eeuw werd het versteningsproces vrij algemeen ingezet, getuige hiervan zijn de resterende, kleinere burgerwoningen in late Maasstijl en classicistische stijl, die in de hele stad, doch vooral aan de belangrijkste invalswegen worden aangetroffen.
In de eerste helft van de 19de eeuw begon de uitbreiding van de stad extra muros: ontstaan van beperkte lintbebouwing aan de vier invalswegen, vlakbij de stad; concentratie van de fin-de-siecle architectuur op de pas aangelegde promenade. De gehuchten Runkst en Kiewit ontwikkelden zich begin 20ste eeuw. Na de tweede wereldoorlog, sterke expansie, met ontwikkeling van de andere wijken: de Casterwijk ten oosten, thans uitgebreid met de Catharinawijk; de Kempische wijk ten noorden en noordoosten, met scholenconcentratie; de Willemswijk ten noordwesten; 't Gaarveld bij Runkst. Zeer recent zijn de wijken 't Hollandsveld en Henegauwbos. Oorzaak van deze expansie is de vestiging van administratie en scholen in de provinciehoofdstad, en de economische ontsluiting van de streek door de steenkoolontginning. Deze vrij recente expansie was oorzaak van een grondige wijziging in het stadsbeeld: verschillende interessante voorbeelden van burgerlijke architectuur (Gravenhuis, Claverblat) gingen verloren, en de afbraak der kloostergebouwen, ingezet na de onteigening en verkoop tijdens de Franse bezetting, ging verder (augustijnen-, cellebroeders-, bonnefantenklooster). De kleinschalige stedelijke architectuur moet wijken voor onaangepaste nieuwe bouw, die op vele plaatsen het stadsbeeld begint te bepalen, culminerend in de bouw van de Twee Torenwijk (1972-1975), die thans op sterk storende wijze een deel vormt van het gabariet der stad.
Oppervlakte: 10.232 hectare. Aantal inwoners (1976): 40.446.
BAMPS C. & GERAETS E., Hasselt jadis, in Bulletin de la Société des Mélophiles de Hasselt, 30, 1894; 31, 1895.
BUSSELS M., Overzicht van de geschiedenis der stad Hasselt, gestencileerde uitgave V.T.B., Hasselt, 1966.
BUSSELS M., De oude en mooie stad (Hasselt), uitgave P.V.T.L., 1973, p. 5-16.
DE DIJN C.G., Monumentenroutes 1975 (Kunst en Oudheden in Limburg), Hasselt, 1975, p. 64-75.
DE DIJN C.G.& WILMS M., Zichten van het oude Hasselt door P.M. Bamps (1862-1932) (Kunst en Oudheden in Limburg, 13, Hasselt, 1975).
GORISSEN P., De versterking van Hasselt en oudste geschiedenis der stad (Het Oude Land van Loon, 2, 1947, nr. 4-5, p. 67-82).
LINTERS A., onuitgegeven nota's.
LYNA J., De Topografie van Hasselt (De Tijdspiegel, 8, 1953, p. 256-359).
MELCHIOR J., Geschiedenis en beschrijving van Hasselt (Familiearchieven nr. 2062, Rijksarchief Hasselt).
S.N., Oude ambachten en 19de eeuwse bedrijven te Hasselt, Tentoonstellingscatalogus, Hasselt, 1974.
VANDERVOORDEN A., Oude Hasseltse stokerijen (De Tijdspiegel, 19, 1964, P. 274-280).
Bron: SCHLUSMANS F. met medewerking van GYSELINCK J., LINTERS A., WISSELS R., BUYLE M. & DE GRAEVE M.-C. 1981: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Hasselt, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 6n1 (A-Ha), Brussel - Gent. Auteurs: Schlusmans, Frieda Datum: De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)